Wet op de rechtsbijstand (WRB)


Hoofdstuk II

De raad voor rechtsbijstand

Afdeling 1

De raad en zijn organen

§ 1

Algemeen

Artikel 2 1 Er is een raad voor rechtsbijstand.
2 De raad heeft zijn zetel te Utrecht en vestigingen in een of meer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen plaatsen in elk ressort.
3 De raad bezit rechtspersoonlijkheid.
4 De raad heeft een bestuur en een raad van advies.
5 Het bestuur kan na goedkeuring van Onze Minister een nevenvestiging openen.

§ 2

Het bestuur

Artikel 3 1 Aan het hoofd van de raad voor rechtsbijstand staat het bestuur. Het bestuur vertegenwoordigt de raad in en buiten rechte.
2 Het bestuur bestaat uit ten hoogste drie leden, waaronder een voorzitter. Het lidmaatschap van het bestuur is onverenigbaar met het lidmaatschap van de raad van advies.
3 De leden van het bestuur worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaren. Zij kunnen na afloop van deze periode aansluitend tweemaal opnieuw worden herbenoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaren. Onze Minister wijst de voorzitter aan.

Artikel 4 1 Het bestuur besluit met volstrekte meerderheid van uitgebrachte stemmen. Elk lid heeft één stem. Indien de stemmen staken beslist de voorzitter.
2 Het bestuur stelt bij reglement in ieder geval regels omtrent zijn werkwijze, procedures en besluitvorming alsmede de vertegenwoordiging van het bestuur, bedoeld in artikel 3, eerste lid.
3 Het bestuur verstrekt, onverminderd zijn verplichtingen jegens Onze Minister ingevolge artikel 20 van de Kaderwet, desgevraagd inlichtingen aan de raad van advies. Artikel 20 van de Kaderwet is van overeenkomstige toepassing.

§ 3

De raad van advies

Artikel 5 1 De artikelen 9, 11 tot en met 14, 18, 20, 21, 23, 39, eerste lid, en 41 van de Kaderwet zijn van overeenkomstige toepassing op de raad van advies, met dien verstande dat:
a. onder bezoldiging of schadeloosstelling als bedoeld in artikel 14 van de Kaderwet wordt verstaan: vacatiegeld; en
b. de raad van advies het jaarverslag, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Kaderwet tezamen met het jaarverslag van het bestuur kan uitbrengen.
2 De raad van advies bestaat uit ten hoogste vijf leden, die voor een periode van ten hoogste vier jaren worden benoemd. Zij kunnen na afloop van deze periode aansluitend eenmaal opnieuw worden herbenoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaren. Onze Minister wijst de voorzitter aan.

Artikel 6 1 De raad van advies ziet toe op de algemene gang van zaken in de raad en kan Onze Minister daarover adviseren.
2 Bij de vervulling van zijn taak richt de raad van advies zich naar het belang van de raad, waaronder het belang van de behoorlijke vervulling van de bij of krachtens de wet aan het bestuur opgedragen taken.
3 De raad van advies stelt bij reglement in ieder geval regels omtrent zijn werkwijze, procedures en besluitvorming.

Afdeling 2

Taak en werkwijze van het bestuur

Artikel 7 1 Het bestuur heeft tot taak om:
a. zorg te dragen voor de organisatie van alsmede de verlening van rechtsbijstand;
b. zorg te dragen voor de organisatie van alsmede de uitvoering van de mediation alsmede het gebruik van mediation te bevorderen.
2 Het bestuur treft in ieder geval een afzonderlijke voorziening die belast is met de verlening van rechtshulp, het bevorderen van het gebruik van mediation, het verwijzen naar een mediator alsmede met het benaderen van de wederpartij van de rechtzoekende met het oog op mediation.
3 Met het oog op de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste lid, heeft het bestuur voorts tot taak:
a. het nemen van besluiten op aanvragen om verlening van toevoegingen;
b. de vaststelling en uitbetaling van vergoedingen aan rechtsbijstandverleners en mediators;
c. de controle op werkzaamheden van rechtsbijstandverleners en mediators, voorzover deze niet elders in deze wet aan anderen is opgedragen;
d. het sluiten van overeenkomsten met ingeschreven advocaten of met personen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder c, alsmede met mediators;
e. de vaststelling van de draagkracht overeenkomstig de bepalingen van deze wet en het zonodig verstrekken van een verklaring hieromtrent, voor zover dat bij wettelijk voorschrift is bepaald;
f. het vergoeden van de in deze wet bedoelde, door de rechtzoekende met een grensoverschrijdend geschil als bedoeld in hoofdstuk IIIa gemaakte kosten.

Artikel 7a 1 Het bestuur draagt zorg voor een zo evenwichtig mogelijke spreiding van het aanbod van de verlening van zowel de rechtsbijstand als de mediation in de ressorten. Het bestuur is belast met het toezicht op de uitvoering van deze taken. Het bestuur draagt tevens zorg voor een zo doelmatig mogelijke besteding van de hem ter beschikking staande middelen.
2 Het bestuur doet jaarlijks aan Onze Minister verslag over de organisatie en de werkzaamheden van de door het bestuur getroffen voorzieningen.

Artikel 7b Op verzoek van een nationale of internationale rechterlijke instantie of een instantie in een ander land kan het bestuur een verklaring omtrent het inkomen en vermogen verstrekken dat bij de vaststelling van de draagkracht in acht wordt genomen. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent deze verklaring.

Artikel 8 1 Het bestuur kan voor de uitvoering of voorbereiding van bepaalde werkzaamheden commissies instellen, waarvan ook anderen dan leden van het bestuur deel kunnen uitmaken.
2 Onverminderd artikel 7, tweede lid, kan het bestuur met het oog op de uitoefening van zijn taken één of meer voorzieningen treffen.
3 Indien een voorziening wordt getroffen voor de verlening van rechtsbijstand zonder afgifte van een toevoeging, wordt de draagkracht bepaald door het inwinnen van informatie bij de betreffende rechtzoekende. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen hieromtrent nadere regels worden gesteld.
4 Indien de verlening van rechtshulp uitsluitend bestaat uit het verstrekken van informatiemateriaal of uit een onmiddellijke verwijzing naar andere instanties dan rechtsbijstandverleners of mediators wordt geen rekening gehouden met de draagkracht van de rechtzoekende.

Artikel 8a Het bestuur stelt een klachtenregeling vast, waarop een ieder die een klacht heeft over een gedraging van een medewerker van een voorziening een beroep kan doen. Deze klachtenregeling behoeft de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 9 Vervallen

Afdeling 3

Personeelsleden van de raad

Artikel 10 Vervallen

Artikel 11 Vervallen