Wet milieubeheer (MB)


Hoofdstuk 2

Zelfstandige bestuursorganen, bevoegde autoriteiten en adviesorganen

§ 2.1

De Nederlandse emissieautoriteit

Artikel 2.1 Er is een Nederlandse emissieautoriteit, gevestigd te 's-Gravenhage.

Artikel 2.2 1 De emissieautoriteit heeft de in de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel, de Verordening monitoring, rapportage en verificatie van broeikasgasemissies door maritiem vervoer, met uitzondering van artikel 20, derde, vierde en vijfde lid, van die verordening, en de in de hoofdstukken 16, 16a, 16b, 16c en 18 en de titels 9.7 en 9.8 opgedragen taken. De emissieautoriteit is voorts de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van de Verordening koolstofcorrectie aan de grens.
2 De emissieautoriteit heeft voorts tot taak:
a. het bijhouden van gegevens en het opstellen van rapportages met betrekking tot de naleving door Nederland van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, dat de beperking van de emissies van broeikasgassen in de lucht tot doel heeft;
b. het verzamelen van gegevens over technieken ter bepaling van de emissies van broeikasgassen waarop, titel 16.2 en hoofdstuk 16a en hoofdstuk 16b van toepassing is;
c. het verzamelen van andere gegevens die met het oog op de uitoefening van haar taken van belang zijn;
d. het rapporteren aan Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat en aan andere bij algemene maatregel van bestuur aangewezen instanties over de ontwikkeling van de onder a bedoelde emissies in Nederland alsmede over de overige aspecten van duurzaamheid van in Nederland te gebruiken brandstoffen en elektriciteit ten behoeve van vervoer;
e. de uitvoering van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die de Europese Commissie op grond van artikel 10bis, eerste en eenentwintigste lid, onderscheidenlijk artikel 28 quater van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten heeft vastgesteld.
3 Bij algemene maatregel van bestuur kan de emissieautoriteit, voorzover die taken niet de uitoefening van openbaar gezag inhouden, worden belast met andere taken dan in het eerste of tweede lid bedoeld, in het bijzonder taken betreffende de uitvoering door Nederland van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, dat de beperking van de emissies van broeikasgassen in de lucht tot doel heeft.
4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de inhoud van de taken van de emissieautoriteit nadere regels worden gesteld.
5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zover dat noodzakelijk is voor een effectieve en efficiënte uitvoering van de Verordening koolstofcorrectie aan de grens en in afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste lid, de taken en bevoegdheden van de bevoegde autoriteit die voortvloeien uit artikel 17 van die verordening worden toegewezen aan een andere uitvoeringsorganisatie van het Rijk.

Artikel 2.3 1 Het bestuur van de emissieautoriteit bestaat uit ten hoogste vijf leden.
2 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat benoemt uit de leden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.
3 De leden worden benoemd voor een periode van vier jaren. Zij zijn aansluitend twee malen herbenoembaar.

Artikel 2.4 Vervallen

Artikel 2.5 Leden van het bestuur van de emissieautoriteit en medewerkers van de emissieautoriteit zijn direct noch indirect betrokken bij het overdragen van broeikasgasemissierechten, emissiereductie-eenheden, gecertificeerde emissiereducties, toegewezen eenheden en verwijderingseenheden, behoudens voor zover die betrokkenheid noodzakelijk is ter uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

Artikel 2.6 Vervallen

Artikel 2.7 1 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat stelt aan het bestuur van de emissieautoriteit ambtenaren ter beschikking.
2 Het bestuur van de emissieautoriteit draagt er zorg voor dat de werkzaamheden die voortvloeien uit artikel 18.2f, gescheiden worden uitgevoerd van de overige werkzaamheden.

Artikel 2.8 De emissieautoriteit stelt een bestuursreglement vast waarin haar werkwijze wordt vastgelegd.

Artikel 2.9 In afwijking van artikel 18, eerste lid, eerste volzin, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen stelt het bestuur van de emissieautoriteit jaarlijks voor 1 juli een jaarverslag op.

Artikel 2.10 Vervallen

Artikel 2.11 Vervallen

Artikel 2.12 Vervallen

Artikel 2.13 Vervallen

Artikel 2.14 Vervallen

Artikel 2.15 Vervallen

Artikel 2.16 1 Onverminderd artikel 16.8 verstrekken het bestuur van de emissieautoriteit en het bestuursorgaan dat bevoegd is een omgevingsvergunning te verlenen voor een milieubelastende activiteit met betrekking tot een broeikasgasinstallatie als bedoeld in artikel 16.1, tweede lid, elkaar op verzoek of uit eigen beweging tijdig alle redelijkerwijs benodigde gegevens voor de uitoefening van de taken, waarmee zij zijn belast bij of krachtens de hoofdstukken 16 en 18 van deze wet, onderscheidenlijk de afdelingen 4.1, 5.1, 16.1, 16.2, 16.3, 16.5 en 16.8 en hoofdstuk 18 van de Omgevingswet.
2 Bij het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde gegevens wordt waar nodig aangegeven welke gegevens een vertrouwelijk karakter dragen. Dit vertrouwelijk karakter kan voortvloeien uit de aard van de gegevens, dan wel uit het feit dat personen deze aan de bestuursorganen, bedoeld in het eerste lid, hebben verstrekt onder het beding dat zij als vertrouwelijk zullen gelden.

Artikel 2.16a Onverminderd artikel 16.8 stemmen het bestuur van de emissieautoriteit en het bestuursorgaan dat bevoegd is een omgevingsvergunning te verlenen voor een milieubelastende activiteit met betrekking tot een broeikasgasinstallatie als bedoeld in artikel 16.1, tweede lid, onderling de uitoefening van de taken af, waarmee zij zijn belast bij of krachtens de hoofdstukken 16 en 18 van deze wet, onderscheidenlijk de afdelingen 4.1, 5.1, 16.1, 16.2, 16.3, 16.5 en 16.8 en hoofdstuk 18 van de Omgevingswet.

Artikel 2.16b Vervallen

Artikel 2.16c Vervallen

§ 2.2

De Commissie voor de milieueffectrapportage

Artikel 2.17 Vervallen

Artikel 2.18 Vervallen

Artikel 2.19 Vervallen

Artikel 2.20 Vervallen

Artikel 2.21 Vervallen

Artikel 2.22 Vervallen

Artikel 2.23 Vervallen

Artikel 2.23a Vervallen

Artikel 2.24 Vervallen

§ 2.3

De Commissie genetische modificatie

Artikel 2.25 Vervallen

Artikel 2.26 Er is een Commissie genetische modificatie.

Artikel 2.27 1 De commissie heeft tot taak:
a. Onze Minister te adviseren over kennisgevingen en aanvragen om vergunning met betrekking tot het vervaardigen van of handelen met genetisch gemodificeerde organismen en over veiligheidsmaatregelen die in het kader daarvan moeten worden getroffen ter bescherming van mens en milieu;
b. het bestuursorgaan dat belast is met het toezicht op het vervaardigen van of handelen met genetisch gemodificeerde organismen, te adviseren met betrekking tot dat toezicht.
2 Op verzoek van Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat, of uit eigen beweging informeert de commissie Onze betrokken Minister indien aan het vervaardigen van of aan handelingen met genetisch gemodificeerde organismen ethische of maatschappelijke aspecten zijn verbonden die naar het oordeel van de commissie van belang zijn.

Artikel 2.28 Onze Minister en Onze Ministers wie het mede aangaat, dragen er zorg voor dat de commissie op de hoogte wordt gehouden ten aanzien van het beleid op het terrein van het vervaardigen van of van handelingen met genetisch gemodificeerde organismen.

Artikel 2.29 Telkens binnen een termijn van vier jaren brengt de commissie een rapport uit aan Onze Minister, waarin ten minste de taak, de samenstelling, de inrichting en werkwijze van de commissie aan een onderzoek worden onderworpen en voorstellen kunnen worden gedaan voor gewenste veranderingen. Onze Minister zendt dit rapport, voorzien van zijn standpunt, aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 2.30 1 De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste vijftien en ten hoogste twintig andere leden.
2 De voorzitter en de andere leden van de commissie worden benoemd op grond van hun deskundigheid op het gebied van het vervaardigen van of van handelingen met genetisch gemodificeerde organismen en de mogelijke gevolgen daarvan voor mens en milieu, daarbij inbegrepen de ecologische gevolgen en de daarbij te nemen veiligheidsmaatregelen.

Artikel 2.31 1 De voorzitter van de commissie wordt door Onze Minister benoemd. Onze Minister hoort de commissie alvorens hij de voorzitter benoemt.
2 Onze Minister benoemt de leden van de commissie.
3 De voorzitter en de leden worden voor de tijd van vier jaren benoemd. Zij zijn terstond weer benoembaar.
4 De voorzitter en de leden kunnen te allen tijde hun functie neerleggen door een schriftelijke kennisgeving aan Onze Minister.
5 Onze Minister kan in bijzondere gevallen de voorzitter en de andere leden in hun functie schorsen en uit hun functie ontslaan.

Artikel 2.32 1 De commissie wijst uit haar midden een plaatsvervangend voorzitter aan.
2 De plaatsvervangend voorzitter kan te allen tijde zijn functie neerleggen door een schriftelijke kennisgeving aan de voorzitter.
3 In bijzondere gevallen kan de commissie de plaatsvervangend voorzitter in zijn functie schorsen en uit zijn functie ontslaan.

Artikel 2.33 1 De commissie wordt bijgestaan door een secretaris. Aan de secretaris kan een adjunct-secretaris worden toegevoegd.
2 De secretaris en de adjunct-secretaris worden door Onze Minister benoemd, in hun functie geschorst en uit hun functie ontslagen, de commissie gehoord.
3 De secretaris is geen lid van de commissie.
4 De secretaris is voor de uitoefening van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de commissie.
5 Onze Minister kan voorzien in een bureau voor de commissie, dat onder leiding staat van de secretaris.

Artikel 2.34 1 De commissie kan voor bepaalde onderwerpen subcommissies instellen.
2 De voorzitter van een subcommissie wordt door de commissie uit haar midden benoemd.

Artikel 2.35 1 De commissie en haar subcommissies kunnen zich bij hun werkzaamheden doen bijstaan door personen die geen lid zijn van de commissie.
2 Onze Minister en Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kunnen, ieder voor hun ministerie, ambtenaren aanwijzen, die bevoegd zijn tot het bijwonen van de door de commissie en haar subcommissies te houden vergaderingen, met dien verstande dat in de vergaderingen van de commissie voor ieder van die ministeries ten hoogste één ambtenaar aanwezig is.

Artikel 2.36 1 De vergaderingen van de commissie zijn openbaar. De commissie stelt bij haar in artikel 2.40 bedoelde besluit regels betreffende de openbaarheid van de vergaderingen van de subcommissies.
2 Een vergadering of een gedeelte daarvan is niet openbaar in gevallen als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Wet open overheid en in gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in artikel 5.1, tweede lid, van die wet genoemde belangen.

Artikel 2.37 1 De adviezen van de commissie worden uitgebracht overeenkomstig het gevoelen van de meerderheid van de vergadering.
2 Ter vergadering ingebrachte minderheidsstandpunten worden in of bij de adviezen vermeld.

Artikel 2.38 De commissie houdt de op de door haar uitgebrachte adviezen betrekking hebbende voorbereidende stukken ter beschikking van Onze Minister en van de bestuursorganen, bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, onder b.

Artikel 2.39 1 De voorzitter van de commissie pleegt ten minste eenmaal per jaar overleg met Onze Minister over de door de commissie voorgenomen werkzaamheden voor de komende twaalf maanden. De commissie stelt vervolgens het programma van haar werkzaamheden vast en zendt dit aan Onze Minister.
2 Ten behoeve van de voorbereiding van het in het eerste lid bedoelde overleg stelt de commissie een overzicht van de door haar voorgenomen werkzaamheden op en legt dit tijdig aan Onze Minister voor. De commissie voegt bij het overzicht een raming van de met de uitvoering van de werkzaamheden gepaard gaande kosten.
3 De commissie oefent haar werkzaamheden uit binnen het raam van de middelen welke haar jaarlijks ingevolge de begrotingswet ter beschikking worden gesteld.

Artikel 2.40 De commissie stelt nadere regels betreffende haar werkwijze en de werkwijze van haar subcommissies en zendt deze aan Onze Minister.

§ 2.4

De provinciale milieucommissie

Artikel 2.41 Vervallen

§ 2.5

EU-milieukeur

Artikel 2.51 1 Onze Minister wijst een instantie aan als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de EG-verordening EU-milieukeur.
2 Aan de aanwijzing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 2.52 1 Onze Minister kan subsidie verstrekken aan de instantie voor de taken die voortvloeien uit de EG-verordening EU-milieukeur.
2 Op deze subsidieverstrekking is afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 2.53 De instantie, bedoeld in artikel 2.51, eerste lid, voert haar taken uit overeenkomstig het door haar vastgestelde reglement.

Artikel 2.54 1 Het is verboden in strijd te handelen met de volgende bepalingen van EG-verordening EU-milieukeur: de artikelen 9, tweede, zesde, negende en dertiende lid, en 10, eerste lid.
2 Het is verboden in strijd te handelen met de volgende bepaling van de EU-verordening markttoezicht: artikel 7.