Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015)


Hoofdstuk 4

Veilig Thuis

§ 3

Toezicht en handhaving

Artikel 4.3.1 1 Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet met betrekking tot Veilig Thuis gestelde regels zijn belast de door Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaren.
2 De met het toezicht belaste ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is en in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot inzage van de dossiers. Voor zover de betrokken beroepsbeoefenaar uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding van het dossier verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de betrokken ambtenaar.

Artikel 4.3.2 1 Indien Onze Minister of Onze Minister van Veiligheid en Justitie van oordeel is dat een Veilig Thuis-organisatie deze wet of de daarop berustende bepalingen niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze naleeft, kan hij die Veilig Thuis-organisatie een schriftelijke aanwijzing geven.
2 In de aanwijzing geeft Onze Minister die het aangaat, met redenen omkleed aan welke maatregelen de Veilig Thuis-organisatie moet nemen met het oog op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
3 De aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de Veilig Thuis-organisatie eraan moet voldoen.
4 Indien het nemen van maatregelen in verband met gevaar voor de veiligheid of de gezondheid redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de ingevolge artikel 4.3.1 met het toezicht belaste ambtenaar een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door Onze Minister of Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan worden verlengd.
5 Veilig Thuis is verplicht binnen de daarbij gestelde termijn aan de aanwijzing onderscheidenlijk onmiddellijk aan het bevel te voldoen.
6 Mandaat tot het verlengen van de geldigheidsduur van een bevel wordt niet verleend aan een ingevolge artikel 4.3.1 met het toezicht belaste ambtenaar.

Artikel 4.3.3 1 Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn beiden bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de artikelen 4.2.13 en 4.2.14 en van een krachtens artikel 4.3.2 gegeven aanwijzing of bevel.
2 Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn beiden bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 4.2.7, eerste, tweede, derde en vijfde lid.
3 Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn beiden bevoegd een last onder dwangsom op te leggen aan de betrokken beroepsbeoefenaar die geen medewerking verleent aan de inzage van dossiers, bedoeld in artikel 4.3.1, tweede lid.

Artikel 4.3.4 1 Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn beiden bevoegd een bestuurlijke boete van ten hoogste € 6.700,– op te leggen ter zake van een gedraging van een Veilig Thuis-organisatie die in strijd is met een krachtens artikelen 4.3.2 gegeven aanwijzing, voor zover deze betreft het niet of onvoldoende naleven van artikel 4.2.10, tweede lid, onderdelen d tot en met j.
2 Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn beiden bevoegd een bestuurlijke boete van ten hoogste € 33.500,– op te leggen ter zake van een gedraging van een Veilig Thuis-organisatie die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4.2.4, 4.2.5 of 4.2.11.
3 Een gedraging in strijd met artikel 4.2.5 is een strafbaar feit.
4 Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft degene die een strafbaar feit pleegt als bedoeld in het derde lid.
5 Een strafbaar feit als bedoeld in het derde lid is een overtreding.