Wet gemeenschappelijke regelingen (WGR)


Hoofdstuk IV

Regelingen tussen gemeenten en provincies

Afdeling 1

Bevoegdheid tot het treffen van een regeling

Artikel 51 1 De raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van een of meer gemeenten kunnen, afzonderlijk of tezamen, met provinciale staten, de colleges van gedeputeerde staten of de commissarissen van de Koning, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente, onderscheidenlijk provincie bevoegd zijn, een gemeenschappelijke regeling treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van die gemeenten of provincies.
2 De colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters, onderscheidenlijk de colleges van gedeputeerde staten en commissarissen van de Koning zenden het ontwerp van de regeling toe aan de raden van de deelnemende gemeenten, onderscheidenlijk provinciale staten van de deelnemende provincies, met uitzondering van het ontwerp van een regeling die getroffen of mede getroffen wordt door de vertegenwoordigende organen van de deelnemende gemeenten en provincies.
3 De raden van de deelnemende gemeenten, onderscheidenlijk provinciale staten van de deelnemende provincies kunnen bij de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van hun gemeente, onderscheidenlijk de colleges van gedeputeerde staten en de commissarissen van de Koning van hun provincie, binnen acht weken hun zienswijze over het ontwerp van de regeling naar voren brengen. Indien de raden of provinciale staten geen zienswijze naar voren wensen te brengen stellen zij de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters, onderscheidenlijk de colleges van gedeputeerde staten en de commissarissen van de Koning, hier zo spoedig mogelijk van op de hoogte.
4 Een college van burgemeester en wethouders en een burgemeester, onderscheidenlijk een college van gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning gaat niet over tot het treffen van een regeling dan na verkregen toestemming van de gemeenteraad, onderscheidenlijk provinciale staten. De toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
5 Onder het treffen van een regeling wordt in dit artikel mede verstaan het wijzigen van, het toetreden tot en het uittreden uit een regeling.

Artikel 51a Vervallen

Afdeling 2

Algemene bepalingen

Artikel 52 1 De artikelen 8 tot en met 26 zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 20, vierde lid, en met dien verstande dat:
a. bij de toepassing van artikel 10, vierde lid, voor «artikel 81p, eerste lid, van de Gemeentewet» wordt gelezen: artikel 81p, eerste lid, van de Gemeentewet of artikel 79q, eerste lid, van de Provinciewet;
b. bij de toepassing van artikel 16, vijfde lid, voor de woorden "artikel 25 van de Gemeentewet" wordt gelezen: het bepaalde voor het orgaan dat het lid heeft aangewezen;
c. bij de toepassing van artikel 19b voor «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het provinciebestuur» wordt gelezen: Onze Ministers;
d. de ontheffing bedoeld in artikel 20, tweede lid, wordt verleend door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
e. bij de toepassing van artikel 21, vierde lid, voor artikel 99 van de Gemeentewet wordt gelezen artikel 96 van de Provinciewet;
f. bij de toepassing van artikel 22, eerste lid, voor de artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Gemeentewet worden gelezen de artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Provinciewet;
g. bij de toepassing van artikel 24, eerste lid, voor artikel 22 van de Gemeentewet wordt gelezen artikel 22 van de Provinciewet;
h. bij de toepassing van artikel 24, vierde lid, voor de artikelen 96 tot en met 99 van de Gemeentewet worden gelezen de artikelen 93 tot en met 96 van de Provinciewet;
i. bij de toepassing van artikel 24a voor «artikel 22 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing» wordt gelezen «artikel 22 van de Gemeentewet en artikel 22 van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing» en voor «De artikelen 96, tweede en derde lid, 98 en 99 van de Gemeentewet» wordt gelezen «De artikelen 96, tweede en derde lid, 98 en 99 van de Gemeentewet en de artikelen 94, tweede en derde lid, 95 en 96 van de Provinciewet»;
j. bij de toepassing van artikel 25, eerste lid, voor artikel 22 van de Gemeentewet en de artikelen 21, 23, eerste en tweede lid, van deze wet wordt gelezen artikel 22 van de Provinciewet en de artikelen 21, 23, eerste en tweede lid, van deze wet;
k. bij de toepassing van artikel 25, eerste lid jo artikel 21, vierde lid, voor artikel 99 van de Gemeentewet wordt gelezen artikel 96 van de Provinciewet;
l. bij de toepassing van artikel 26, eerste en tweede lid, voor «gemeentebestuur» wordt gelezen «provinciebestuur», voor «gemeente» wordt gelezen «provincie», voor «gemeenten» wordt gelezen «provincies» en voor «gemeenteblad» wordt gelezen «provinciaal blad».
2 Wanneer is gehandeld in strijd met het eerste lid juncto artikel 20, eerste lid, is artikel X 7, eerste tot en met vijfde lid, van de Kieswet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 53 Vervallen

Afdeling 3

Bevoegdheden

§ 1

De bevoegdheid van het bestuur van het openbaar lichaam en de bedrijfsvoeringsorganisatie en van het gemeenschappelijk orgaan

Artikel 54 1 Aan het bestuur van het openbaar lichaam of van de bedrijfsvoeringsorganisatie of aan het gemeenschappelijk orgaan kunnen bij de regeling ten aanzien van de belangen ter behartiging waarvan zij is getroffen en voor het gebied waarvoor zij geldt, zodanige bevoegdheden van regeling en bestuur worden overgedragen, als aan de besturen van de deelnemende gemeenten en provincies met betrekking tot hun eigen gemeente, onderscheidenlijk provincie toekomen, met dien verstande dat:
a. aan het bestuur van het openbaar lichaam niet de bevoegdheid kan worden overgedragen andere belastingen te heffen dan de rioolheffing, bedoeld in artikel 228a van de Gemeentewet en de rechten, bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, van de Gemeentewet en in artikel 223 van de Provinciewet, de belasting, bedoeld in artikel 222c van de Provinciewet, de rechten waarvan heffing krachtens bijzondere wetten geschiedt en de heffing bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;
b. aan het gemeenschappelijk orgaan of de bedrijfsvoeringsorganisatie niet de bevoegdheid kan worden overgedragen belastingen te heffen of anderszins algemeen verbindende voorschriften te geven.
2 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt daarbij tevens de verhouding van de overgedragen bevoegdheden tot die van de besturen van de deelnemende gemeenten en provincies geregeld.
3 Voor zover een verordening van het openbaar lichaam voorziet in hetzelfde onderwerp als een verordening van een deelnemende gemeente of provincie, regelt eerstbedoelde verordening de onderlinge verhouding. Zij kan bepalen, dat de verordening van de gemeente of provincie voor het gehele gebied, dan wel voor een gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk ophoudt te gelden.

Artikel 55 Bij de regeling kunnen beperkingen worden aangebracht in de bevoegdheden die het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie, van rechtswege bezit om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen.

Artikel 55a 1 Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie besluit slechts tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien de regeling in deze mogelijkheid voorziet en dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang.
2 Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten van de deelnemende provincies een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

Artikel 56 Een verordening van het openbaar lichaam tot heffing van een belasting regelt, voor welke colleges of ambtenaren de bevoegdheden, bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet en die bedoeld in hoofdstuk XV van de Provinciewet, zullen gelden.

§ 2

Bijzondere voorzieningen

Artikel 56a 1 Indien de bevoegdheden van het bestuur van het openbaar lichaam of van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan mede door de besturen van de deelnemende provincies zijn overgedragen, zijn daarop de artikelen 45a en 45b van toepassing.
2 Voor zover de bevoegdheden van het bestuur van het openbaar lichaam of van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan uitsluitend door de besturen van de deelnemende gemeenten zijn overgedragen, zijn daarop de artikelen 32a tot en met 32j van toepassing.

§ 3

Bekendmaking en inwerkingtreding van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden

Artikel 56aa Vervallen

Artikel 56b Vervallen

Artikel 56c Vervallen

§ 4

De bevoegdheid van het algemeen bestuur

Artikel 57 De bevoegdheden die bij de regeling worden overgedragen, berusten bij het algemeen bestuur, tenzij bij wet of in de regeling anders is bepaald.

Artikel 57a 1 Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden van het algemeen bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.
2 Het algemeen bestuur kan in ieder geval niet overdragen de bevoegdheid tot:
a. het vaststellen van de begroting of van de jaarrekening, bedoeld in artikel 58;
b. het heffen van rechten, bedoeld in artikel 54, eerste lid, onder a;
c. het vaststellen van verordeningen door strafbepaling of bestuursdwang te handhaven.
3 De artikelen 56b en 56c zijn van overeenkomstige toepassing op een besluit dat wordt genomen op grond van het eerste lid.
4 In afwijking van artikel 10:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het algemeen bestuur beperkingen stellen aan de uitoefening van de overgedragen bevoegdheid.
5 Ten aanzien van de bevoegdheden die met toepassing van het eerste lid zijn overgedragen, zijn de regels die bij of krachtens de wet zijn gesteld met betrekking tot de uitoefening daarvan en het toezicht daarop van overeenkomstige toepassing.

§ 5

De bevoegdheid van het dagelijks bestuur

Artikel 57b 1 Het dagelijks bestuur is in ieder geval bevoegd:
a. het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet of de regeling het algemeen bestuur hiermee is belast;
b. beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;
c. regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam;
d. tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het openbaar lichaam te besluiten, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 55a;
e. te besluiten namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.
2 Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

Artikel 57c Het dagelijks bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur machtigen tot uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet.

§ 6

De bevoegdheid van de voorzitter

Artikel 57d 1 De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte.
2 De voorzitter kan de in het eerste lid bedoelde vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.

§ 7

Financiën

Artikel 58 1 Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.
2 Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
3 Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.
4 Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 58a 1 Indien het openbaar lichaam de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet ontvangt van het Rijk of middelen ontvangt van de deelnemende provincies en gemeenten, die afkomstig zijn uit een specifieke uitkering, zijn de artikelen 17a en 17b van de Financiële-verhoudingswet op de informatie ten behoeve van de verantwoording over deze middelen, van overeenkomstige toepassing op het openbaar lichaam de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan, met dien verstande dat:
a. voor gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders wordt gelezen: het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan;
b. de in artikel 17b, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet bedoelde opschorting betrekking heeft op de betalingen op grond van artikel 15, eerste lid, Financiële-verhoudingswet aan de provincies en gemeenten die aan de regeling deelnemen.
2 De ingevolge artikel 186, tweede lid, aanhef en onder b, en derde lid, van de Gemeentewet gestelde regels, alsmede het vierde tot en met het achtste lid van dat artikel, zijn van overeenkomstige toepassing op het openbaar lichaam de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan, met dien verstande dat:
a. voor het college wordt gelezen: het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan;
b. de in artikel 186, achtste lid, van de Gemeentewet bedoelde opschorting betrekking heeft op de betalingen op grond van artikel 15, eerste lid, Financiële-verhoudingswet aan de provincies en gemeenten die aan de regeling deelnemen.

Artikel 58b Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan zendt vóór 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan provinciale staten van de deelnemende provincies.

Artikel 59 1 Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan zendt de ontwerpbegroting twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, onderscheidenlijk twaalf weken voordat zij door het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan wordt vastgesteld, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan provinciale staten van de deelnemende provincies.
2 De ontwerp-begroting wordt door de zorg van de deelnemende gemeenten en provincies voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.
3 De raad van een deelnemende gemeente en provinciale staten van een deelnemende provincie kunnen bij het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie onderscheidenlijk het gemeenschappelijk orgaan hun zienswijze over de ontwerp-begroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerp-begroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
4 Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie onderscheidenlijk het gemeenschappelijk orgaan stelt de raden van de deelnemende gemeenten en de staten van de deelnemende provincies schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.
5 Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie, onderscheidenlijk het gemeenschappelijk orgaan, zo nodig, de begroting aan de raden der deelnemende gemeenten en de staten der deelnemende provincies, die ter zake bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hun zienswijze naar voren kunnen brengen.
6 Het eerste, derde en vierde lid zijn van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting. In de gemeenschappelijke regeling kan worden bepaald ten aanzien van welke categorieën begrotingswijzigingen hiervan kan worden afgeweken.
7 De artikelen 190 tot en met 219 van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan bij of krachtens deze wet niet is afgeweken.

Afdeling 4

Schorsing en vernietiging

Artikel 60 1 Indien de bevoegdheden van het bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan mede door de besturen van de deelnemende provincies zijn overgedragen, is daarop artikel 49 van toepassing.
2 Voor zover de bevoegdheden van het bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan uitsluitend door de besturen van de deelnemende gemeenten zijn overgedragen, zijn daarop de artikelen 36 tot en met 39f van toepassing.