Wet bevordering Integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob)


Hoofdstuk 4

Bevoegdheden, verplichtingen en procedurele bepalingen

Paragraaf 4.1

Tipbevoegdheid

Artikel 26 De officier van justitie, het bestuursorgaan dat of een rechtspersoon met een overheidstaak die bevoegd is tot toepassing van deze wet, en die beschikt over gegevens die erop duiden dat een betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die reeds gepleegd zijn of naar redelijkerwijs kan worden vermoed gepleegd zullen worden, kan een bestuursorgaan dat of een rechtspersoon met een overheidstaak die bevoegd is tot toepassing van deze wet, wijzen op de mogelijkheid om eigen onderzoek te doen en eventueel daarna het Bureau om een advies te vragen.

Paragraaf 4.2

Verplichting tot medewerking

Artikel 27 1 De volgende bestuursorganen verstrekken het Bureau desgevraagd alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 9:
a. Onze Minister van Financiën, voorzover het bestanden betreft waarvan de gegevens worden verwerkt door:
1°. de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst;
2°. de rijksbelastingdienst;
b. Onze Minister, voorzover het bestanden betreft waarvan de gegevens worden verwerkt door:
1°. de Justitiële informatiedienst;
2°. de Financiële inlichtingen eenheid en die ingevolge artikel 14, derde lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme kunnen worden verstrekt;
3°. de registratie, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet controle op rechtspersonen;
4°. de Immigratie- en naturalisatiedienst;
c. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voorzover het bestanden betreft waarvan de gegevens worden verwerkt door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;
d. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voor zover het bestanden betreft waarvan de gegevens worden verwerkt door de Nederlandse Arbeidsinspectie;
e. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, voorzover het bestanden betreft waarvan de gegevens worden verwerkt door de Inspectie Leefomgeving en Transport;
f. de in artikel 1, onderdeel f, van de Wet politiegegevens bedoelde bestuursorganen, voorzover het een politieregister betreft;
g. het college van burgemeester en wethouders van een gemeente, voor zover het de verwerking van gegevens betreft voor de uitvoering van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
h. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank;
i. op voordracht van Onze Minister, gedaan in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bestuursorganen. De voordracht voor een krachtens dit lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd;
j. Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor zover het bestanden betreft waarvan de gegevens worden verwerkt door de Inspectie gezondheidszorg en jeugd;
k. de burgemeester van een gemeente of het college van burgemeester en wethouders van een gemeente, voor zover het gegevens betreft omtrent overtredingen waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd;
l. gedeputeerde staten van een provincie en de commissaris van de Koning van een provincie, voor zover het gegevens betreft omtrent overtredingen waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd;
m. de raad van bestuur van de kansspelautoriteit, bedoeld in artikel 33a van de Wet op de kansspelen;
n. de Autoriteit Consument en Markt, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt;
o. de Nederlandse Zorgautoriteit;
p. het College van procureurs-generaal van het openbaar ministerie;
q. de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringswet verordening terroristische online-inhoud.
2 Het eerste lid is uitsluitend van toepassing op persoonsgegevens, voor zover het persoonsgegevens betreft voor de verwerking waarvan de in het eerste lid bedoelde bestuursorganen de verwerkingsverantwoordelijke zijn in de zin van artikel 4 van de Algemene verordening gegevensbescherming dan wel de verwerkingsverantwoordelijke zijn in de zin van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens of de Wet politiegegevens.
3 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden niet verstrekt indien:
a. zij zijn opgenomen in een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bestand,
b. een zwaarwegend belang van de verstrekkende dienst of instelling aan de verstrekking in de weg staat, of
c. bij opsporingsgegevens naar het oordeel van de officier van justitie, in overleg met een daartoe door het College van Procureurs-Generaal aangewezen officier van justitie, een zwaarwegend strafvorderlijk belang aan de verstrekking in de weg staat.
4 Indien persoonsgegevens niet worden verstrekt op grond van het derde lid, onderdeel b of c, wordt de weigering die gegevens te verstrekken nader gemotiveerd door het bestuursorgaan, bedoeld in het eerste lid, onderscheidenlijk de officier van justitie.
5 De gegevensverstrekking ingevolge het eerste lid geschiedt kosteloos, voorzover bij of krachtens de wet niet anders is bepaald.
6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven over de termijn waarbinnen de verstrekking van gegevens dient plaats te vinden en kunnen regels worden gegeven over de wijze van verstrekken van gegevens door de bestuursorganen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 27a Afschriften van rechterlijke uitspraken en processen-verbaal van de mondelinge uitspraak in bestuursrechtelijke zaken worden desgevraagd aan het Bureau verstrekt overeenkomstig de daarop van toepassing zijnde wettelijke bepalingen.

Paragraaf 4.3

Geheimhoudingsplicht

Artikel 28 1 Een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voorzover een bij deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat.
2 Het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die een advies ontvangt, geeft de daarin opgenomen gegevens niet door, behoudens aan:
a. de betrokkene, uitsluitend voorzover dit noodzakelijk is ter motivering van de naar aanleiding van het advies te nemen beslissing;
b. de derde die in de motivering, bedoeld in de onderdeel a, wordt vermeld, uitsluitend voorzover de in die motivering opgenomen gegevens hem betreffen;
c. leden van het overleg, bedoeld in artikel 13 van de Politiewet 2012, voor zover noodzakelijk voor het ondersteunen van het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak bij de motivering van de naar aanleiding van het advies te nemen beslissing;
d. een andere deelnemer aan een regionaal samenwerkingsverband voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit van bestuursorganen, de politie, het openbaar ministerie, de rijksbelastingdienst, de belastingdienst FIOD-ECD, de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst en de Koninklijke marechaussee, voorzover de gegevens noodzakelijk zijn voor het ondersteunen van het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak bij het toepassen van deze wet;
e. de adviescommissie, bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht;
f. degene die door Onze Minister is verzocht om een kwaliteitstoetsing ten aanzien van de adviezen van het Bureau te verrichten, of degene die wetenschappelijk onderzoek of statistische activiteiten verricht, met dien verstande dat de resultaten daarvan geen persoonsgegevens mogen bevatten en voor zover de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene daardoor niet onevenredig wordt geschaad;
g. de Algemene Rekenkamer;
h. de Nationale Ombudsman;
i. de Autoriteit persoonsgegevens;
j. de rechter;
k. de met opsporing belaste ambtenaren indien toepassing wordt gegeven aan de artikelen in het Wetboek van Strafvordering betreffende het vorderen van gegevens;
l. de inlichtingen- en veiligheidsdiensten indien toepassing wordt gegeven aan artikel 39 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017;
m. een ander bestuursorgaan of andere rechtspersoon met een overheidstaak, voor zover:
1°. uit toepassing van artikel 11a, artikel 26 of het tweede lid, onder d, van dit artikellid blijkt dat het verstrekkende bestuursorgaan of de verstrekkende rechtspersoon met een overheidstaak eerder advies heeft gevraagd over of eigen onderzoek heeft gedaan naar dezelfde persoon naar wie het ontvangende bestuursorgaan of de ontvangende rechtspersoon met een overheidstaak eigen onderzoek verricht;
2°. de gegevens door het verstrekkende bestuursorgaan of de verstrekkende rechtspersoon met een overheidstaak niet langer dan vijf jaar geleden zijn verkregen uit eigen onderzoek of een advies van het Bureau;
3°. de verstrekking wordt beperkt tot gegevens over dezelfde persoon, bedoeld onder 1°, die het ontvangende bestuursorgaan of de ontvangende rechtspersoon met een overheidstaak zou kunnen verkrijgen door het verrichten van eigen onderzoek of het vragen van advies aan het Bureau, en
4°. de gegevens noodzakelijk zijn voor het eigen onderzoek van het ontvangende bestuursorgaan of die ontvangende rechtspersoon met een overheidstaak naar degene die in diens eigen onderzoek is aangemerkt als:
– betrokkene;
– leidinggevende van betrokkene;
– zeggenschaphebbende over betrokkene;
– vermogensverschaffer van betrokkene;
– degene die als leidinggevende, beheerder, bedrijfsleider of vervoersmanager is of zal worden vermeld op de beschikking die is aangevraagd of is gegeven;
– degene die redelijkerwijs met betrokkene gelijk kan worden gesteld op grond van zijn feitelijke invloed op de betrokkene;
n. de omgevingsdienst, uitsluitend voor zover de gegevens noodzakelijk zijn om uitvoering te geven aan artikel 3 van deze wet.
3 Bij de toepassing van artikel 33, eerste en tweede lid, verstrekt het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak de betrokkene of de in artikel 33, eerste lid, bedoelde derde een afschrift van het advies en wijst hem daarbij schriftelijk op zijn geheimhoudingsplicht op grond van het eerste lid. De in artikel 33, eerste lid, bedoelde derde wordt het advies slechts verstrekt voor zover het op hem betrekking heeft.
4 Indien een beschikking dan wel de intrekking van een subsidie of vergunning, de weigering van een overheidsopdracht of een vastgoedtransactie dan wel de ontbinding van een overeenkomst inzake een dergelijke opdracht of transactie, in rechte wordt aangevochten, is betrokkene bevoegd de in het eerste lid bedoelde gegevens bekend te maken aan de rechter.

Artikel 29 Het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die een advies ontvangt, kan dat advies gedurende vijf jaren nadat het is uitgebracht gebruiken in verband met een andere beslissing. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op bevindingen van eigen onderzoek en de gegevens die daaraan ten grondslag liggen.

Paragraaf 4.4

Overige bepalingen

Artikel 30 Vervallen

Artikel 31 Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt, wordt de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies is aangevraagd en eindigt met de dag waarop dat advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de in artikel 15, eerste en tweede lid, bedoelde termijn, vermeerderd met de duur van de eenmalige verlenging, bedoeld in artikel 15, derde lid.

Artikel 32 Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak informeert de betrokkene dat het Bureau om advies is verzocht.

Artikel 33 1 Voordat een bestuursorgaan aan een beschikking voorschriften verbindt als bedoeld in artikel 3, zevende lid, en voordat een bestuursorgaan een voor de betrokkene en de in de voorgenomen beschikking in verband met deze gronden genoemde derde negatieve beslissing neemt op grond van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, dan wel op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 3, zesde lid, stelt het de betrokkene en de in de voorgenomen beschikking in verband met deze gronden genoemde derde in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.
2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de rechtspersoon met een overheidstaak die een beslissing neemt ter zake van:
a. de gunning van een overheidsopdracht of het sluiten van de met een gunningsbeslissing beoogde overeenkomst;
b. de toestemming, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel c;
c. de ontbinding van de overeenkomst met de partij aan wie de overheidsopdracht is gegund;
d. het aangaan van een vastgoedtransactie;
e. de opschorting of ontbinding van de overeenkomst of de beëindiging van de rechtshandeling waarmee de vastgoedtransactie is aangegaan.
3 Voor de toepassing van het eerste en tweede lid zijn de artikelen 4:9 tot en met 4:12 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.