Wet arbeid vreemdelingen (Wav)


§ II

Tewerkstelling van vreemdelingen

Artikel 2 1 Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.
2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling ten aanzien van wie tevens een ander als werkgever optreedt, indien die ander beschikt over een voor de desbetreffende arbeid geldige tewerkstellingsvergunning of indien die vreemdeling beschikt over een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.

Artikel 2a 1 Een werkgever die een vreemdeling arbeid in Nederland laat verrichten, ten aanzien waarvan het verbod, bedoeld in artikel 2, niet geldt en die niet behoort tot de categorie vreemdelingen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, is verplicht dit gegeven schriftelijk te melden ten minste twee werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden aan een bij ministeriële regeling aan te wijzen instantie, onder overlegging van een verklaring en bewijsstukken.
2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet, indien de werkgever reeds uit hoofde van andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, bepalingen een meldingsplicht heeft.
3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het model van de verklaring en de over te leggen bewijsstukken, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3 1 Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, is niet van toepassing met betrekking tot:
a. een vreemdeling ten aanzien van wie ingevolge bepalingen, vastgesteld bij overeenkomst met andere mogendheden dan wel bij een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, een tewerkstellingsvergunning of een gecombineerde vergunning niet mag worden verlangd;
b. een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 voor het verrichten van arbeid als zelfstandige, voor zover deze vreemdeling arbeid verricht als zelfstandige;
c. een vreemdeling die behoort tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, dan wel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werkzaamheden verricht.
2 Van de bepalingen, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt door Onze Minister mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 4 1 Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, is evenmin van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die beschikt over een krachtens de Vreemdelingenwet 2000 afgegeven verblijfsvergunning, welke is voorzien van een aantekening van Onze Minister van Veiligheid en Justitie waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid.
2 Een zodanige aantekening wordt uitsluitend afgegeven aan een vreemdeling:
a. die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder b of d, van de Vreemdelingenwet 2000;
b. die gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 en die nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd; of
c. die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.

Artikel 5 1 Onze Minister is bevoegd tot het afgeven en intrekken van tewerkstellingsvergunningen.
2 Onze Minister wijst een instantie aan die Onze Minister van Veiligheid en Justitie adviseert inzake het verlenen, verlengen of intrekken van een gecombineerde vergunning.
3 Het advies, bedoeld in het tweede lid, wordt binnen een termijn van vijf weken na ontvangst van het verzoek om advies uitgebracht.
4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de advisering, bedoeld in het tweede lid.
5 De werkgever verstrekt op verzoek van de aangewezen instantie, bedoeld in het tweede lid, kosteloos alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het uitbrengen van het in dat lid bedoelde advies.
6 Bestuursorganen zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan Onze Minister, dan wel aan de aangewezen instantie, bedoeld in het tweede lid, of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kosteloos de gegevens en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet. Bestuursorganen kunnen daarbij gebruikmaken van het vreemdelingennummer, bedoeld in artikel 107, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of het burgerservicenummer. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent deze gegevensverstrekking.
7 De in het zesde lid bedoelde gegevensverstrekking vindt niet plaats indien de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene daardoor onevenredig wordt geschaad.
8 Onze Minister kan de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden delegeren aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 5a Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat voor bepaalde categorieën van werkzaamheden of, indien daarvoor een volkenrechtelijke verplichting bestaat, voor bepaalde categorieën van vreemdelingen een limiet aan het aantal te verlenen tewerkstellingsvergunningen of gecombineerde vergunningen wordt ingesteld.

Artikel 6 1 Een tewerkstellingsvergunning wordt aangevraagd door de werkgever.
2 Op een aanvraag wordt binnen vijf weken na ontvangst beslist.

Artikel 7 1 De tewerkstellingsvergunning en het aanvullend document als onderdeel van de gecombineerde vergunning vermelden de naam en de plaats van vestiging van de werkgever en andere identificerende gegevens van de werkgever, het loon van de vreemdeling, de persoonsgegevens van de vreemdeling, de geldigheidsduur van de tewerkstellingsvergunning of de gecombineerde vergunning, alsmede een omschrijving van de aard en de plaats van de door de vreemdeling te verrichten arbeid.
2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de identificerende gegevens, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8 1 Onze Minister weigert een tewerkstellingsvergunning of Onze Minister van Veiligheid en Justitie weigert een gecombineerde vergunning:
a. indien voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is;
b. indien het een arbeidsplaats betreft waarvan de beschikbaarheid niet ten minste vijf weken voor het indienen van de aanvraag aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is gemeld;
c. indien de werkgever niet kan aantonen voldoende inspanningen te hebben gepleegd de arbeidsplaats door prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt te vervullen:
d. indien van de te vervullen arbeidsplaats de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden beneden het niveau liggen dat wettelijk is vereist of in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is;
e. indien het een vreemdeling betreft:
1°. die niet beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning, noch een zodanige vergunning heeft aangevraagd, noch, voor zover ter verkrijging van een dergelijke vergunning vereist, een machtiging tot voorlopig verblijf heeft aangevraagd, dan wel
2°. aan wie een verblijfsvergunning is geweigerd of wiens verblijfsvergunning is ingetrokken;
f. indien het een vreemdeling betreft, die met de desbetreffende arbeid over een periode van een maand niet ten minste een bedrag verdient gelijk aan het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
g. indien het een arbeidsplaats betreft die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werkzaamheden, waarvan het niet in het Nederlands belang is deze door vreemdelingen te laten verrichten; of
h. indien het een categorie van werkzaamheden of van vreemdelingen betreft waarvoor overeenkomstig artikel 5a een limiet aan het aantal te verlenen tewerkstellingsvergunningen of gecombineerde vergunningen is gesteld, welke limiet is bereikt.
2 Onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden is het eerste lid, onder a, b, c, f en h niet van toepassing op de vreemdeling die de toegang tot Nederland niet is geweigerd en door wie of ten behoeve van wie een asielaanvraag is ingediend en die ten bewijze daarvan door Onze Minister van Veiligheid en Justitie in het bezit is gesteld van een daartoe aangewezen document, en niet beschikt over een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, en die gelet op de verbetering van de kwaliteit van het verblijf van die vreemdeling arbeid mag verrichten.
3 In door Onze Minister te bepalen gevallen kan:
a. in buitengewone omstandigheden worden afgeweken van het eerste lid, onder b;
b. ten behoeve van de bevordering van internationale handelscontacten of in het kader van de uitoefening van een geestelijke, godsdienstige of levensbeschouwelijke functie worden afgeweken van het eerste lid, onder a, b, c en f;
c. in het kader van scholing, opleiding, vrijwilligerswerk, internationale uitwisseling en andere internationale culturele contacten alsmede ten behoeve van vreemdelingen die beschikken over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning, worden afgeweken van het eerste lid, onder a, b, c, d en f; of
d. in afwijking van het eerste lid, onder b, een kortere termijn dan vijf weken gelden indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor ommekomst van die termijn heeft vastgesteld dat er voor de desbetreffende arbeidsplaats geen prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is.
4 De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 9 1 Onze Minister kan een tewerkstellingsvergunning weigeren of Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan een gecombineerde vergunning weigeren:
a. indien voorzienbaar is dat binnen een redelijke termijn voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt beschikbaar zal komen;
b. indien het een niet eerder toegelaten vreemdeling betreft, wiens leeftijd niet valt binnen bij ministeriële regeling gestelde leeftijdsgrenzen;
c. ingevolge het niet in acht nemen van een beperking waaronder een eerdere vergunning is verleend of wegens het niet naleven van een daaraan verbonden voorschrift;
d. indien geen passende huisvesting voor de vreemdeling beschikbaar is;
e. indien de werving niet heeft plaatsgevonden op een wijze die voor de desbetreffende sector is overeengekomen bij een convenant dat voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde eisen;
f. indien door de werkgever anderszins belemmeringen zijn opgeworpen waardoor de arbeidsplaats niet overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde door aanbod op de arbeidsmarkt vervuld kon worden;
g. indien de werkgever bij een eerder verleende vergunning het loon, bedoeld in artikel 7, niet over een periode van ten hoogste een maand aan de vreemdeling heeft uitbetaald;
h. indien bij de werkgever geen economische activiteit plaatsvindt;
i. indien binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning een tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning is ingetrokken wegens het niet naleven van het voorschrift, bedoeld in artikel 10, tweede lid;
j. indien de werkgever geen erkende referent is als bedoeld in artikel 1, onderdeel t, van de Vreemdelingenwet 2000 omdat zijn erkenning is ingetrokken of geschorst of omdat zijn aanvraag tot erkenning is afgewezen;
k. indien de werkgever een referent is als bedoeld in artikel 1, onderdeel s, van de Vreemdelingenwet 2000 of een erkende referent als bedoeld in artikel 1, onderdeel t, van die wet en hem op grond van artikel 55a van die wet binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning een bestuurlijke boete is opgelegd of indien hij in die periode is gestraft op grond van artikel 108 van die wet;
l. indien de werkgever binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning een bestuurlijke boete is opgelegd wegens het niet of onvoldoende afdragen van loonbelasting, premies voor de werknemersverzekeringen of premies voor de volksverzekeringen of inkomensafhankelijke bijdrage, dan wel een bestuurlijke boete is opgelegd op grond van een overtreding als bedoeld in:
1°. artikel 10:1 van de Arbeidstijdenwet;
2°. artikel 33 van de Arbeidsomstandighedenwet;
3°. artikel 18b van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
4°. artikel 18; of
5°. artikel 16 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs;
m. indien de werkgever binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning is gestraft op grond van:
1°. artikel 273f, van het Wetboek van Strafrecht;
2°. artikel 11:3 van de Arbeidstijdenwet; of
3°. artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet.
2 In de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, wordt met betrekking tot de eisen waaraan de convenanten moeten voldoen, in ieder geval opgenomen dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen:
a. partij is bij het convenant;
b. Onze Minister in kennis stelt van het voornemen inzake het tot stand brengen van een convenant;
c. het convenant in de Staatscourant publiceert.
3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.

Artikel 10 1 Onze Minister kan voorschriften verbinden aan een tewerkstellingsvergunning of Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan voorschriften verbinden aan een gecombineerde vergunning, die ertoe strekken:
a. dat de werkgever inspanningen pleegt arbeidsplaatsen door prioriteitgenietend op de arbeidsmarkt beschikbaar aanbod te doen vervullen;
b. dat in de onderneming in de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden voor de vervulling van arbeidsplaatsen door prioriteitgenietend aanbod gelegen beletselen, worden opgeheven;
c. dat de overeenkomst tot het verrichten van arbeid schriftelijk wordt aangegaan en dat daarvan een afschrift ter beschikking wordt gesteld aan de vergunningverlenende instantie;
d. dat de werkgever geheel of gedeeltelijk door opleiding of scholing voorziet in het in de toekomst aanwezig zijn van een voor zijn arbeidsorganisatie geschikt aanbod;
e. dat de werkgever economische activiteiten gaat verrichten en stukken van de start van de activiteiten ter beschikking stelt aan de vergunningverlenende instantie.
2 Dit lid is nog niet in werking getreden.

Artikel 11 1 Een tewerkstellingsvergunning wordt voor ten hoogste drie jaar verleend.
2 Ten behoeve van tijdelijk werk wordt een tewerkstellingsvergunning voor ten hoogste vier en twintig weken verleend, indien de desbetreffende arbeid wordt verricht door een niet eerder toegelaten vreemdeling. Deze vreemdeling mag gedurende een periode van veertien weken direct voorafgaande aan de tewerkstellingsvergunning niet over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 hebben beschikt.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een tewerkstellingsvergunning voor bepaalde categorieën van werkzaamheden voor een kortere periode dan drie jaar wordt verleend.

Artikel 11a Het loon, bedoeld in artikel 7, wordt door de werkgever over een periode van ten hoogste een maand, bijgeschreven op een bankrekening, bestemd voor girale betaling, op naam van de vreemdeling.

Artikel 12 1 Onze Minister kan een tewerkstellingsvergunning intrekken of Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan een gecombineerde vergunning intrekken:
a. indien de voor verkrijging verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;
b. indien gebleken is dat aan de vreemdeling verblijf in Nederland is geweigerd;
c. indien van de tewerkstellingsvergunning geen gebruik wordt gemaakt.
2 Onze Minister kan, na overleg met Onze Minister van Justitie, ten aanzien van een vreemdeling als bedoeld in artikel 8, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 afwijken van het eerste lid onder b.

Artikel 12a Onze Minister kan een tewerkstellingsvergunning intrekken of Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan een gecombineerde vergunning intrekken indien:
a. indien de werkgever geen erkende referent is als bedoeld in artikel 1, onderdeel t, van de Vreemdelingenwet 2000 omdat zijn erkenning is ingetrokken of geschorst of omdat zijn aanvraag tot erkenning is afgewezen, of
b. indien de werkgever een referent is als bedoeld in artikel 1, onderdeel s, van de Vreemdelingenwet 2000 of een erkende referent als bedoeld in artikel 1, onderdeel t, van die wet en hem op grond van artikel 55a van die wet binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning een bestuurlijke boete is opgelegd of indien hij in die periode is gestraft op grond van artikel 108 van die wet;
c. het een gecombineerde vergunning betreft, eveneens met toepassing van de in artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 bedoelde intrekkingsgronden voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 12b Onze Minister kan voorts een tewerkstellingsvergunning intrekken of Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan voorts een gecombineerde vergunning intrekken indien de werkgever binnen een periode van vijf jaar voorafgaand aan het moment waarop de vergunning wordt ingetrokken:
a. een bestuurlijke boete is opgelegd op grond van:
1°. artikel 10:1 van de Arbeidstijdenwet;
2°. artikel 33 van de Arbeidsomstandighedenwet;
3°. artikel 18b van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
4°. artikel 18 van de Wet arbeid vreemdelingen; of
5°. artikel 16 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs;
b. gestraft is op grond van:
1°. artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht;
2°. artikel 11:3 van de Arbeidstijdenwet; of
3°. artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet.

Artikel 13 Onverminderd de artikelen 12, eerste lid, 12a en 12b, en onverminderd artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 kan Onze Minister een tewerkstellingsvergunning slechts intrekken of kan Onze Minister van Veiligheid en Justitie een gecombineerde vergunning slechts intrekken ingevolge:
a. het niet in acht nemen van een beperking waaronder de tewerkstellingsvergunning is verleend, of
b. het niet naleven van een aan de tewerkstellingsvergunning verbonden voorschrift.