Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (UHW)


Hoofdstuk VI

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 46 Een voordracht voor een krachtens artikel 3, tweede lid, 7, eerste lid, 7a, eerste lid, 8, artikel 10, eerste of derde lid, of 12, tweede lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 47 Bij ministeriële regeling kunnen:
a. ter uitvoering van artikel 7:253 van het Burgerlijk Wetboek regels worden gegeven met betrekking tot de voorwaarden waaraan het in het tweede lid van dat artikel bedoelde schrijven van de verhuurder aan de huurder dient te voldoen, en
b. ter uitvoering van artikel 7:257 van het Burgerlijk Wetboek regels worden gegeven met betrekking tot de voorwaarden waaraan een kennisgeving van de huurder aan de verhuurder van een gebrek dient te voldoen.

Artikel 48 In afwijking van artikel 10, vierde lid, blijft artikel 10, derde lid, van toepassing op huurovereenkomsten betreffende middeldure huurwoonruimte als bedoeld in artikel 1 van de Huisvestingswet 2014 die zijn gesloten voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet betaalbare huur.

Artikel 49 De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bij een huurcommissie aanhangige verzoeken worden met toepassing van het vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende recht behandeld door de huurcommissie.

Artikel 50 De toepasselijkheid van de bepalingen van deze wet kan niet bij overeenkomst worden uitgesloten of beperkt.

Artikel 51 In elke na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 7:260, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, ingestelde rechtsvordering ter zake van de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, wordt een uitspraak van de huurcommissie dan wel beschikking van de rechter omtrent de betalingsverplichting van de huurder met betrekking tot deze vergoedingen overgelegd.

Artikel 52 In elke rechtsvordering ter zake van hetgeen onverschuldigd mocht zijn betaald in verband met een overeenkomst als bedoeld in artikel 7:258 van het Burgerlijk Wetboek waarbij partijen slechts de hoogte van de prijs en niet die van de huurprijs zijn overeengekomen, wordt een uitspraak van de huurcommissie, als bedoeld in artikel 17, dan wel een beschikking van de rechter, als bedoeld in artikel 7:262 van het Burgerlijk Wetboek overgelegd.

Artikel 53 Onze Minister zendt binnen drie jaar na inwerkingtreding van artikel 4a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de beslechting van de geschillen, bedoeld in artikel 4a, door de huurcommissie.

Artikel 53a Onverminderd artikel 53 zendt Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 53b Vervallen

Artikel 53c Vervallen

Artikel 53d Vervallen

Artikel 54 1 De Huurprijzenwet woonruimte wordt ingetrokken.
2 De Wet op de huurcommissies wordt ingetrokken.

Artikel 55 Indien het bij koninklijke boodschap van 2 juli 1998 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.4 (Huur) van het Burgerlijk Wetboek (kamerstukken II 1997/98, 26 089, nrs. 1–2), na tot wet te zijn verheven, in werking treedt, treedt deze wet op hetzelfde tijdstip in werking.

Artikel 56 Deze wet wordt aangehaald als: Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.