Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG)


Hoofdstuk 2

De Autoriteit persoonsgegevens

Paragraaf 2.2

De uitoefening van de taken en bevoegdheden van de Autoriteit persoonsgegevens

Artikel 14

Taken en bevoegdheden

1 De Autoriteit persoonsgegevens is bevoegd om de taken uit te voeren en de bevoegdheden uit te oefenen die bij of krachtens de verordening zijn toegekend aan de toezichthoudende autoriteit.
2 Op de voorbereiding van een besluit omtrent goedkeuring van een gedragscode, dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan, als bedoeld in artikel 40, vijfde lid, van de verordening is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
3 De Autoriteit persoonsgegevens kan in geval van overtreding van het bepaalde in artikel 83, vierde, vijfde of zesde lid, van de verordening een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de in deze leden genoemde bedragen.
4 De artikelen 5:4 tot en met 5:10a de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op corrigerende maatregelen als bedoeld in artikel 58, tweede lid, onderdelen b tot en met j van de verordening.
5 Onverminderd artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan de Autoriteit Persoonsgegevens de termijn voor het geven van een beschikking opschorten voor zover dit noodzakelijk is in verband met het naleven van op de Autoriteit Persoonsgegevens rustende verplichtingen op grond van de artikelen 60 tot en met 66 van de verordening. Het derde en vierde lid van artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht zijn op deze opschorting van overeenkomstige toepassing.
6 De bestuurlijke boete komt toe aan de Staat.

Artikel 15

Toezicht op de naleving

1 Met het toezicht op de naleving van de verordening en op de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig het bij of krachtens de wet bepaalde zijn belast de leden en buitengewone leden van de Autoriteit persoonsgegevens, de ambtenaren van het secretariaat van de Autoriteit persoonsgegevens, alsmede de bij besluit van de Autoriteit persoonsgegevens aangewezen personen.
2 De in het eerste lid bedoelde personen zijn bevoegd een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.
3 De in het eerste lid bedoelde personen behoeven voor de uitoefening van de in het tweede lid omschreven bevoegdheid de uitdrukkelijke en bijzondere volmacht van de Autoriteit persoonsgegevens, onverminderd het bepaalde in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden.
4 Geen beroep is mogelijk op een geheimhoudingsplicht, voor zover inlichtingen of medewerking wordt verlangd in verband met de eigen betrokkenheid bij de verwerking van persoonsgegevens.
5 Dit artikel en titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing voor zover dit noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de taken die de Autoriteit persoonsgegevens uitvoert in het kader van hoofdstuk VII van de verordening.

Artikel 16

Last onder bestuursdwang

1 De Autoriteit persoonsgegevens kan een last onder bestuursdwang opleggen ter handhaving van de bij of krachtens de verordening of deze wet gestelde verplichtingen.
2 De te betalen geldsom van een verbeurde dwangsom komt toe aan de Staat.

Artikel 17

Boete bij onrechtmatige verwerking persoonsgegevens strafrechtelijke aard

1 De Autoriteit persoonsgegevens kan in geval van overtreding van het bepaalde in artikel 10 van de verordening of in artikel 31 van deze wet een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste 20.000.000 euro of, voor een onderneming, ten hoogste 4% van de totale wereldwijde jaaromzet in het voorgaande boekjaar indien dit bedrag hoger is.
2 Artikel 83, eerste tot en met derde lid, van de verordening zijn van overeenkomstige toepassing.
3 De bestuurlijke boete komt toe aan de Staat.

Artikel 18

Bestuurlijke boete aan overheden

1 De Autoriteit persoonsgegevens kan in geval van overtreding van het bepaalde in artikel 83, vierde, vijfde of zesde lid, van de verordening door een overheidsinstantie of een overheidsorgaan een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de in deze leden genoemde bedragen.
2 Artikel 83, eerste tot en met derde lid, van de verordening zijn van toepassing.
3 De bestuurlijke boete komt toe aan de Staat.

Artikel 19

Samenwerking met andere toezichthouders

1 De Autoriteit persoonsgegevens is bevoegd om in het belang van een efficiënt en effectief toezicht op de verwerking van persoonsgegevens afspraken te maken met andere toezichthouders en daartoe gezamenlijk met deze toezichthouders samenwerkingsprotocollen vast te stellen. Een samenwerkingsprotocol wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
2 De Autoriteit persoonsgegevens en de toezichthouders, bedoeld in het eerste lid, zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan elkaar de gegevens betreffende de verwerking van persoonsgegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun taak of om te kunnen voldoen aan een op hen rustende wettelijke verplichting.

Artikel 20

In rechte optreden tegen inbreuken op verordening inzake doorgifte naar derde land

1 Indien de Autoriteit persoonsgegevens in een onderzoek betreffende de doorgifte van persoonsgegevens naar een land buiten de Europese Unie of naar een internationale organisatie, ingesteld op verzoek van een belanghebbende, gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een door de Europese Commissie ten aanzien van het desbetreffende land of de desbetreffende internationale organisatie genomen adequaatheidsbesluit als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de verordening of een door de Europese Commissie genomen besluit met betrekking tot het vaststellen of goedkeuren van standaardbepalingen als bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdelen c en d, van de verordening onvoldoende waarborgen biedt voor een passend niveau van gegevensbescherming, kan de Autoriteit persoonsgegevens bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek indienen om voor recht te verklaren dat het desbetreffende besluit geldig is.
2 Het verzoekschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de dagtekening;
b. de gronden van het verzoek;
c. de namen van de belanghebbende en de partij die voorwerp is van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.
3 Bij het verzoekschrift wordt een afschrift overgelegd van het verzoek van de belanghebbende om handhaving van bij of krachtens wet bepaalde regels inzake de bescherming van persoonsgegevens, waarop het in het tweede lid bedoelde verzoekschrift van de Autoriteit persoonsgegevens betrekking heeft en worden andere op de zaak betrekking hebbende stukken meegezonden.
4 Onverminderd artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de termijn voor het geven van een beschikking op het verzoek om handhaving opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de Autoriteit persoonsgegevens de verzoeker meedeelt dat toepassing is gegeven aan het eerste lid, tot de dag waarop de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak als bedoeld in het zesde lid heeft gedaan.
5 Op de behandeling van het verzoek zijn de titels 8.1 en 8.2 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 8:1 tot en met 8:10, 8:41, de afdelingen 8.2.2a en 8.2.4a en de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74. De in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde partijen worden als partijen in het geding aangemerkt.
6 Indien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, al dan niet na prejudiciële verwijzing op grond van artikel 267 van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, tot het oordeel komt dat het aan haar voorgelegde besluit van de Europese Commissie geldig is, dan verklaart zij dat voor recht. Komt zij, na prejudiciële verwijzing aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, tot het oordeel dat het aan haar voorgelegde besluit ongeldig is, dan wijst zij het verzoek af.
7 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan besluiten het verzoek aan te houden als er bij het Hof van Justitie van de Europese Unie al een prejudiciële vraag omtrent de geldigheid van het desbetreffende besluit aanhangig is.
8 Tegen het aanhouden van het verzoek door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, staat geen voorziening open.

Artikel 21

Aanwijzing accrediterende instantie

Bij ministeriële regeling wordt of de Autoriteit persoonsgegevens of de Raad voor Accreditatie of worden zij beide aangewezen als accrediterende instantie als bedoeld in artikel 43 van de verordening.

Artikel 21a 1 De taak van de Autoriteit persoonsgegevens, bedoeld in artikel 6, derde lid, omvat mede het toezicht op de naleving van de krachtens artikel 3:17, zevende lid, van de Wet op het financieel toezicht gestelde verplichtingen met betrekking tot de toegang van betaaldienstverleners tot de persoonsgegevens van betaaldienstgebruikers.
2 Met betrekking tot het toezicht, bedoeld in het eerste lid, vindt de samenwerking en uitwisseling van informatie met De Nederlandsche Bank N.V. en andere relevante toezichthouders plaats overeenkomstig artikel 26 van de richtlijn betaaldiensten, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.
3 De Autoriteit persoonsgegevens kan in geval van overtreding van de krachtens artikel 3.17, zevende lid, van de Wet op het financieel toezicht gestelde verplichtingen aan de overtreder een last opleggen om waar passend, op een nader bepaalde manier en binnen een nader bepaalde termijn, verwerkingen in overeenstemming te brengen met het daar bepaalde. Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing.
4 De Autoriteit persoonsgegevens kan in geval van een overtreding van de krachtens artikel 3.17, zevende lid, van de Wet op het financieel toezicht gestelde verplichtingen aan de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste 20.000.000 euro of, indien dit meer is, ten hoogste 4% van de totale wereldwijde jaaromzet in het voorgaande boekjaar. Artikel 83, tweede en derde lid, van de verordening is van overeenkomstige toepassing.
5 De bestuurlijke boete en de te betalen geldsom van een verbeurde dwangsom komen toe aan de Staat.