Penitentiaire beginselenwet (PBW)


Hoofdstuk V

Bewegingsvrijheid

Paragraaf 1

Mate van gemeenschap

Artikel 19 1 De tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting vindt plaats in een gemeenschapsregime, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is.
2 Onze Minister bepaalt de criteria waaraan gedetineerden moeten voldoen om voor plaatsing in een gemeenschapsregime, alsmede voor plaatsing in een voor hen persoonlijk dan wel voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte, in aanmerking te komen.

Artikel 20 Gedetineerden die in een gemeenschapsregime zijn geplaatst, worden zo veel mogelijk in de gelegenheid gesteld met andere gedetineerden aan activiteiten deel te nemen.

Artikel 21 Gedetineerden die in een individueel regime zijn geplaatst, worden in de gelegenheid gesteld aan activiteiten deel te nemen. De directeur bepaalt de mate waarin de gedetineerde in staat wordt gesteld individueel dan wel met andere gedetineerden aan activiteiten deel te nemen.

Artikel 22 De mate waarin een gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld aan activiteiten deel te nemen is mede afhankelijk van de mate waarin ten aanzien van de gedetineerde is gebleken van goed gedrag.