onteigeningswet (OW)


Titel VII

Over onteigening in het belang van de landinrichting

Artikel 122 1 Onteigening kan plaatsvinden van onroerende zaken en rechten, waarover de beschikking moet worden verkregen ter verwezenlijking van een inrichtingsplan als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet inrichting landelijk gebied of ter verwezenlijking van een reconstructieplan als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Reconstructiewet concentratiegebieden. Onteigening geschiedt ten name van de provincie waarvan gedeputeerde staten het inrichtingsplan of reconstructieplan hebben vastgesteld.
2 Onteigening geschiedt op verzoek van gedeputeerde staten, uit kracht van een koninklijk besluit. Alvorens omtrent het verzoek tot onteigening wordt beslist, wordt de Raad van State gehoord. Gedeputeerde staten sturen het verzoek tot onteigening in bij Onze Minister van Economische Zaken en leggen daarbij de stukken en gegevens, bedoeld in artikel 63, tweede lid, over.
3 Gedeputeerde staten kunnen verzoeken dat de onteigening niet geschiedt ten name van de provincie maar ten name van het bureau beheer landbouwgronden, bedoeld in artikel 28 van de Wet agrarisch grondverkeer.

Artikel 123 De artikelen 63, eerste, tweede en vierde lid, 64, 64a en 64b zijn van toepassing, met dien verstande dat gedeputeerde staten van de provincie die het inrichtingsplan hebben vastgesteld, toepassing geven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, en dat in artikel 63, vierde lid, telkens in plaats van «Onze Minister» wordt gelezen «gedeputeerde staten», terwijl in de slotzin van artikel 63, vierde lid, in plaats van «kan» wordt gelezen «kunnen».

Artikel 124 Gedeputeerde staten zenden het verslag bedoeld in artikel 3:17, van de Algemene wet bestuursrecht, de schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen als bedoeld in artikel 63, vierde lid, alsmede hun mening daaromtrent aan Onze Minister van Economische Zaken.