onteigeningswet (OW)


Artikel 3 1 Als eigenaar van een onroerende zaak, en als rechthebbende op een recht als in artikel 4, eerste lid, omschreven, worden zij beschouwd, die als zodanig in de basisregistratie kadaster staan vermeld.
2 Desniettemin kan een ieder die beweert eigenaar te zijn, of rechthebbende op een recht als in artikel 4, eerste lid, omschreven, en niet is gedagvaard, aan de rechter verzoeken in het geding van onteigening te mogen tussenkomen, zolang de eindconclusies door partijen niet genomen zijn. Hetzelfde recht hebben derde belanghebbenden, waaronder zijn te verstaan beperkt gerechtigden, huurders, onderhuurders, pachters, onderpachters, bezitters, eigenaren in geval van mandeligheid volgens artikel 60, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, schuldeisers als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, en zij die op het te onteigenen goed of op een recht waaraan dat is onderworpen, beslag hebben gelegd. Deze laatsten kunnen in hun verzoek alleen worden ontvangen, indien zij daarbij een notaris of deurwaarder aanwijzen aan wie kan worden betaald.
3 Bij tegenspraak der hoedanigheid van eigenaar, rechthebbende of derde belanghebbende, wordt de onteigening met de overigen voortgezet, en zal hij, die beweert gerechtigde te zijn, zijn recht alleen op de schadevergoeding kunnen uitoefenen, die in dat geval wordt geconsigneerd overeenkomstig de Wet op de consignatie van gelden.

Wijzigingen

Datum Betreft Bekendmaking Kamerdossier Memorie van toelichting
wijziging Stb 2016 290 (pdf) 34212 MvT (web) MvT (pdf)
01-01-2008 wijziging Stb 2007 105 (pdf) 30544 MvT (web) MvT (pdf)
01-01-1992 nieuw Stb 1989 490 (pdf) 19077 MvT (pdf)
Stb 1991 607 (pdf)
01-01-1992 vervallen Stb 1989 490 (pdf) 19077 MvT (pdf)
Stb 1991 607 (pdf)
01-05-1958 wijziging Stb 1958 37 (pdf) 3884 MvT (pdf)
15-08-1920 wijziging Stb 1920 329
26-09-1851 nieuwe-regeling Stb 1851 125