Kieswet (KW)


Afdeling II

De verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, van provinciale staten, van de algemene besturen, van de gemeenteraden en van het kiescollege voor Nederlanders die geen ingezetenen zijn

Hoofdstuk C

De zittingsduur van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, van provinciale staten, van de algemene besturen en van de gemeenteraden

Artikel C 1 1 De leden van de Tweede Kamer worden gekozen voor vier jaren.
2 Zij treden tegelijk af op de woensdag op een door de Voorzitter van de Tweede Kamer te bepalen tijdstip in de periode van 29 maart tot en met 4 april.

Artikel C 2 1 De leden van de Tweede Kamer, gekozen na ontbinding van de kamer, treden tegelijk af op een door de Voorzitter van de Tweede Kamer te bepalen tijdstip op de eerstvolgende woensdag in de in artikel C 1, tweede lid, bedoelde periode nadat vier jaren zijn verstreken sedert de zitting van het centraal stembureau waarin de uitslag van de verkiezing is bekendgemaakt.
2 Indien deze vier jaren eindigen in een periode, aanvangend met het in artikel C 1, tweede lid, bedoelde tijdstip en op een door de Voorzitter van de Tweede Kamer te bepalen tijdstip eindigend op de woensdag in de periode van 25 tot en met 31 mei, treden zij af met ingang van de eerstvolgende woensdag in de in dat lid bedoelde periode nadat drie jaren zijn verstreken sedert de zitting van het centraal stembureau.

Artikel C 3 1 Indien het in artikel C 1, tweede lid, of in artikel C 2 bepaalde tijdstip valt in een jaar waarin de verkiezingen van de leden van provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad worden gehouden, treden de leden van de Tweede Kamer tegelijk af op een door de Voorzitter van de Tweede Kamer te bepalen tijdstip op de woensdag in de periode van 25 tot en met 31 mei.
2 De leden van de Tweede Kamer die zijn gekozen ter vervulling van de plaatsen van leden die op het in het eerste lid genoemde tijdstip zijn afgetreden, treden, tenzij zich opnieuw het geval als bedoeld in het eerste lid voordoet, tegelijk af op een door de Voorzitter van de Tweede Kamer te bepalen tijdstip op de eerstvolgende woensdag in de in artikel C 1, tweede lid, bedoelde periode nadat drie jaren zijn verstreken sedert de zitting van het centraal stembureau waarin de uitslag van de verkiezing is bekendgemaakt.

Artikel C 4 1 De leden van provinciale staten, de algemene besturen, onderscheidenlijk gemeenteraden worden gekozen voor vier jaren.
2 Zij treden tegelijk af met ingang van de woensdag in de periode van 29 maart tot en met 4 april.

Artikel C 5 Degene die ter vervulling van een opengevallen plaats tot lid is benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.