Financiële-verhoudingswet (FVW)
HOOFDSTUK 2
HET PROVINCIEFONDS EN HET GEMEENTEFONDS
Paragraaf 2.1Algemeen
Artikel 3 1 Er is een provinciefonds en een gemeentefonds. De fondsen zijn begrotingsfondsen.2 Onze Ministers beheren de begroting van de fondsen.
Artikel 4 1 Bij wet wordt ten aanzien van ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen van het Rijk ten behoeve van elk van de fondsen afgezonderd.
2 De uitgaven en de ontvangsten van de fondsen zijn over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk.
Artikel 5 1 De begroting van het provinciefonds vermeldt het bedrag dat als verplichting geldt voor het totaal van de algemene uitkeringen. De begroting van het gemeentefonds vermeldt het bedrag dat als verplichting geldt voor het totaal van de algemene uitkeringen en de aanvullende uitkeringen.
2 In de begroting van elk van de fondsen kunnen decentralisatie-uitkeringen en integratie-uitkeringen als verplichting worden opgenomen, om aan provincies of gemeenten te worden uitgekeerd op een andere wijze dan door middel van de algemene uitkering.
3 In de begroting van elk van de fondsen kan een voorziening worden getroffen voor de uitbetaling van specifieke uitkeringen aan provincies of gemeenten waarbij meer dan één departement financieel is betrokken.
Paragraaf 2.2
De algemene uitkering
Artikel 6 1 Een provincie heeft over ieder uitkeringsjaar recht op een algemene uitkering uit het provinciefonds. Een gemeente heeft over ieder uitkeringsjaar recht op een algemene uitkering uit het gemeentefonds.2 De uitkering komt ten goede aan de algemene middelen van de provincie of van de gemeente.
3 De provincies hebben gezamenlijk over een uitkeringsjaar recht op het in de begroting van het provinciefonds vermelde bedrag, bedoeld in artikel 5, eerste lid, voor dat jaar.
4 De gemeenten hebben gezamenlijk over een uitkeringsjaar recht op het in de begroting van het gemeentefonds vermelde bedrag, bedoeld in artikel 5, eerste lid, voor dat jaar, verminderd met het totaal aan verplichtingen voor aanvullende uitkeringen die over het uitkeringsjaar worden aangegaan.
Artikel 7 De verdeling over de provincies en gemeenten van het voor de algemene uitkeringen beschikbare bedrag houdt rekening met de verschillen tussen de provincies onderling en de gemeenten onderling in het vermogen tot het voorzien in eigen inkomsten en met de verschillen in noodzakelijke uitgaven.
Artikel 8 1 Ten behoeve van de verdeling van het provinciefonds en het gemeentefonds worden verdeelmaatstaven gehanteerd. De maatstaven hebben slechts betrekking op de kenmerken die zijn vermeld in de navolgende tabellen A en B. Bij een kenmerk worden ten minste de in de tabellen vermelde onderscheidingen aangebracht.
Kenmerk | Onderscheidingen | |
---|---|---|
a | Belastingcapaciteit van de provincies ter zake van de motorrijtuigenbelasting | |
b | Inkomsten uit eigen vermogen van de provincies | |
c | De inwoners van de provincies | Bevolkingsdichtheid |
d | Het grondgebied van de provincies | Oppervlakte |
Bodemgebruik | ||
e | Vaste bedragen voor de provincies |
Kenmerk | Onderscheidingen |
---|---|
a Belastingcapaciteit van de gemeenten ter zake van de onroerende-zaakbelastingen | Belastingcapaciteit ter zake van woningen |
Belastingcapaciteit ter zake van niet-woningen | |
b De inwoners van de gemeenten | Leeftijd |
Woonplaats | |
Inkomen | |
Recht op uitkering | |
Behoren tot een minderheidsgroep | |
Beroep op voorzieningen in de gemeenten | |
c Het grondgebied van de gemeenten | Oppervlakte |
Bodemgesteldheid | |
Historische kern | |
d De bebouwing in de gemeenten | Grondoppervlak bebouwing |
Woonruimten | |
Historisch aantal woonruimten | |
Noodzaak voor vernieuwing van de bebouwing | |
Dichtheid van de bebouwing | |
e Vaste bedragen voor gemeenten | Vaste bedragen voor de vier grootste steden |
Vast bedrag voor de waddengemeenten | |
Vast bedrag voor alle gemeenten | |
f Tijdelijke ondersteuning van gemeenten in verband met herindeling |
3 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke verdeelmaatstaven worden gehanteerd en hoe deze worden gehanteerd. Krachtens de maatregel kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de bij de bepaling gebruikte begrippen en omtrent de wijze van telling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf.
4 Een krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.
Artikel 9 1 Ten behoeve van de verdeling stellen Onze Ministers over ieder uitkeringsjaar bedragen per eenheid vast die behoren bij de verdeelmaatstaven.
2 Op de voorbereiding van de vaststelling is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 10 Onze Ministers stellen over ieder uitkeringsjaar de algemene uitkeringen aan de provincies en de gemeenten vast. Zij verdelen daartoe het voor de algemene uitkeringen in het provinciefonds beschikbare bedrag onder de provincies en het voor de algemene uitkeringen in het gemeentefonds beschikbare bedrag onder de gemeenten naar rato van de uitkeringsbases.
Artikel 11 De in artikel 10 bedoelde uitkeringsbasis voor een provincie of gemeente is de som van de produkten die worden verkregen door voor iedere verdeelmaatstaf het aantal eenheden van die maatstaf te vermenigvuldigen met het bij de maatstaf behorende bedrag per eenheid.
Paragraaf 2.3
De aanvullende uitkering
Artikel 12 1 Onze Ministers kunnen op verzoek van de gemeenteraad de gemeente over een uitkeringsjaar een aanvullende uitkering verlenen.2 Een aanvullende uitkering wordt slechts verleend indien de algemene middelen van de gemeente aanmerkelijk en structureel tekort zullen schieten om in de noodzakelijke behoeften te voorzien, terwijl de eigen inkomsten van de gemeente zich op een redelijk peil bevinden.
3 Onze Ministers kunnen voorschriften verbinden aan het besluit tot verlening van een aanvullende uitkering.
4 Onze Ministers kunnen een verleende aanvullende uitkering verminderen of intrekken indien:
a. de financiële positie van de gemeente verbetert;
b. de gemeente in strijd handelt met een wettelijk voorschrift dat betrekking heeft op de aanvullende uitkering, of met een voorschrift dat aan het besluit tot verlening van de aanvullende uitkering is verbonden.
5 De gemeente die een aanvullende uitkering heeft aangevraagd, of waaraan een aanvullende uitkering is verleend, neemt maatregelen ter verbetering van haar financiële positie.
Paragraaf 2.4
De overige uitkeringen
Artikel 13 1 De verdeling van de in artikel 5, tweede lid, bedoelde uitkeringen wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld. Krachtens de maatregel kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van verdeling en de wijze van vaststellen van het volume.2 De uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, komen ten goede aan de algemene middelen van de provincie of gemeente.
3 Integratie-uitkeringen worden binnen een bij de maatregel te bepalen termijn in de algemene uitkering opgenomen.
4 Een decentralisatie-uitkering is een uitkering waarbij geen termijn van de overgang van de uitkering naar de algemene uitkering is vastgesteld.
5 Jaarlijks bezien Onze Ministers na overleg met Onze Ministers wie het aangaat of een decentralisatie-uitkering kan worden gewijzigd in een integratie-uitkering of een algemene uitkering en doen daarvan verslag in de toelichting op de begrotingen van het provinciefonds en van het gemeentefonds.
Artikel 14 De uitkeringen, bedoeld in artikel 5, derde lid, worden vastgesteld door Onze Ministers wie het aangaat.
Paragraaf 2.5
De betalingen
Artikel 15 1 Onze Ministers doen betalingen uit de fondsen aan de provincies en de gemeenten, zo nodig vooruitlopend op de vaststelling van de uitkeringen over het uitkeringsjaar.2 Indien de over enig uitkeringsjaar verrichte betalingen aan een provincie of gemeente hoger of lager zijn dan de over dat jaar voor de provincie of gemeente vastgestelde uitkeringen, wordt het verschil teruggevorderd of uitbetaald.