Crisis- en herstelwet (Chw)


Hoofdstuk 2

Bijzondere voorzieningen

Afdeling 6

Versnelde uitvoering van bouwprojecten

Artikel 2.9 1 Deze afdeling is van toepassing op de uitvoering van:
a. projecten die geheel of hoofdzakelijk voorzien in de bouw van ten minste 5 en ten hoogste:
1°. in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling: 2 000 nieuwe woningen, dan wel
2°. in geval van één ontsluitingsweg: 1 500 nieuwe woningen, alsmede
b. bij algemene maatregel van bestuur op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister of Onze Ministers wie het mede aangaat, aangewezen categorieën andere projecten van maatschappelijke betekenis.
2 Projecten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, die in elkaars nabijheid liggen of zullen zijn gelegen, vallen uitsluitend onder het toepassingsbereik van deze afdeling, indien de aantallen woningen in die projecten gezamenlijk onder het toepasselijke maximum aantal woningen als bedoeld in dat onderdeel blijven.
3 Deze afdeling is niet van toepassing:
a. op projecten als bedoeld in het eerste lid, die zijn aangewezen krachtens artikel 2.18;
b. indien het project ziet op de bouw van woningen op minder dan 100 meter van een hoofdweg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Tracéwet, gemeten vanaf de as van die weg, of van een weg die overeenkomstig een daartoe krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangewezen model is aangeduid als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen dat niet is toegestaan door de krachtens artikel 3 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen aangewezen tunnels, gemeten vanaf de as van die weg;
c. indien het project ziet op de bouw van woningen binnen 30 meter van een krachtens artikel 2 van de Spoorwegwet aangewezen hoofdspoorweg, gemeten vanaf het hart van het buitenste spoor;
d. indien het project ziet op de bouw van woningen in of op rijkswateren of regionale wateren waaraan krachtens de artikelen 4.1 of 4.4 van de Waterwet de functie vaarweg is toegekend en die geschikt zijn voor gebruik door schepen met een laadvermogen van ten minste 400 ton.

Artikel 2.10 1 Op verzoek of ambtshalve kunnen burgemeester en wethouders ten aanzien van een project als bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, een projectuitvoeringsbesluit vaststellen, waaronder begrepen de vaststelling dat deze afdeling op het project van toepassing is. Burgemeester en wethouders kunnen het projectuitvoeringsbesluit ten aanzien van een project als bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, onderdeel a, alleen vaststellen indien de gemeenteraad in een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van die wet de gronden waarop het projectuitvoeringsbesluit betrekking heeft voor woningbouw heeft aangewezen. Indien de gronden in de structuurvisie of in het bestemmingsplan niet voor woningbouw zijn aangewezen, is de gemeenteraad bevoegd tot het nemen van het projectuitvoeringsbesluit voor een project als bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, onderdeel a.
2 Op de ontwikkeling en verwezenlijking van een project als bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, ten aanzien waarvan een projectuitvoeringsbesluit is vastgesteld, zijn de wettelijke voorschriften krachtens welke daarvoor een vergunning, ontheffing, vrijstelling of enig ander besluit is vereist, niet van toepassing, met uitzondering van paragraaf 5.1 van de Erfgoedwet, artikel 6.5, onderdeel c, van de Waterwet en de artikelen 4.1a en 4.3a van de Wet ruimtelijke ordening. Indien een besluit op grond van artikel 2.7 of hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is vereist, zijn de artikelen 2.27 en 2.28 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing, in die zin dat de verklaring van geen bedenkingen door gedeputeerde staten wordt verleend.
3 Het projectuitvoeringsbesluit strekt ter gehele of gedeeltelijke vervanging van de besluiten die vereist zouden zijn geweest krachtens de in het tweede lid bedoelde wettelijke voorschriften.
4 Uit het projectuitvoeringsbesluit en de daarbij behorende toelichting blijkt welke gevolgen aan de uitvoering zijn verbonden en op welke wijze rekening is gehouden met de daarbij betrokken belangen, waaronder in elk geval de belangen ter bescherming waarvan de wettelijke voorschriften strekken die ingevolge het tweede lid niet van toepassing zijn en, voor zover van toepassing, hoofdstuk V, paragraaf 1, van de Monumentenwet 1988 zoals van toepassing op grond van artikel 9.1, eerste lid, van de Erfgoedwet.
5 Bij een projectuitvoeringsbesluit worden de bij of krachtens wet of verordening vastgestelde toetsingskaders toegepast en normen in acht genomen. Voor zover de wet of verordening afwijking van die toetsingskaders of normen toestaat, kan het projectuitvoeringsbesluit daarin voorzien.
6 Aan het projectuitvoeringsbesluit kunnen ter bescherming van de in het vierde lid bedoelde belangen voorschriften worden verbonden.
7 Indien een projectuitvoeringsbesluit er toe strekt een vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 zoals van toepassing op grond van artikel 9.1, eerste lid, van de Erfgoedwet of artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te vervangen:
a. leggen burgemeester en wethouders, indien het een archeologisch monument betreft als bedoeld in de Erfgoedwet en in de gevallen waarin Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht adviseert, het voornemen tot een projectuitvoeringsbesluit voor advies voor aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die binnen vier weken na ontvangst van de gegevens, bedoeld in artikel 3:7 van de Algemene wet bestuursrecht, advies uitbrengt, en
b. zenden burgemeester en wethouders aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voorzover het monument gelegen is buiten de bebouwde kom, aan gedeputeerde staten:
1°. het ontwerpbesluit, en
2°. onmiddellijk na de vaststelling een afschrift van het projectuitvoeringsbesluit.
8 Indien een projectuitvoeringsbesluit betrekking heeft op een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet zenden burgemeester en wethouders onmiddellijk na de vaststelling hiervan een afschrift aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
9 Het tweede lid en het vijfde lid, tweede volzin, zijn niet van toepassing op de wettelijke voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens de Wet luchtvaart, de Luchtvaartwet en de wet van 18 december 2008, houdende wijziging van de Wet luchtvaart inzake vernieuwing van de regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor burgerluchthavens naar het provinciaal bestuur (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) (Stb. 561) omtrent ruimtelijke beperkingen in de omgeving van luchthavens in verband met geluidbelasting, externe veiligheid en vliegveiligheid. Voor de toepassing van de Wet luchtvaart wordt het projectuitvoeringsbesluit gelijkgesteld aan een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken.

Artikel 2.10a Indien sprake is van provinciale belangen, kunnen provinciale staten ten behoeve van de verwezenlijking van een project als bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, of van een onderdeel daarvan, een projectuitvoeringsbesluit vaststellen. Indien toepassing is gegeven aan de eerste volzin, is deze afdeling van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders uitvoering geven aan het bepaalde in artikel 2.17.

Artikel 2.11 Op de voorbereiding van de beslissing tot vaststelling van het projectuitvoeringsbesluit, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.

Artikel 2.12 Voor zover het projectuitvoeringsbesluit niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan of een beheersverordening, geldt het projectuitvoeringsbesluit als een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken. Deze vergunning kan pas worden verleend als de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben. De artikelen 2.27 en 2.28 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.13 Vervallen

Artikel 2.14 Een besluit als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, treedt in werking daags na afloop van de beroepstermijn. Indien gedurende die termijn beroep wordt ingesteld, wordt de inwerkingtreding opgeschort totdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het beroep heeft beslist.

Artikel 2.15 Van de Wet ruimtelijke ordening zijn van overeenkomstige toepassing:
a. artikel 3.8, zesde lid;
b. afdeling 6.1;
c. afdeling 6.4, met dien verstande dat voor aanvang van de bouw van bouwplannen als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van die wet een melding aan burgemeester en wethouders wordt gedaan en dat burgemeester en wethouders een beschikking met de inhoud van artikel 6.17 van die wet geven bij de start van de bouw, gericht aan een eigenaar van gronden waarop gebouwd wordt.

Artikel 2.16 Het is verboden in strijd te handelen met een projectuitvoeringsbesluit of een daaraan verbonden voorschrift.

Artikel 2.17 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.