Burgerlijk Wetboek Boek 7A (BW)


Boek 7a

Bijzondere overeenkomsten; vervolg

Vijftiende titel

Van gevestigde of altijddurende renten

Artikel 1807 Het vestigen eener altijddurende rente is eene overeenkomst, waarbij de uitleener interessen bedingt, tegen betaling eener hoofdsom welke hij aanneemt niet terug te zullen vorderen.

Artikel 1808 1 Deze rente is uit haren aard aflosbaar.
2 Partijen kunnen alleenlijk overeenkomen dat de aflossing niet geschieden zal dan na verloop van eenen zekeren tijd, welke niet langer dan voor tien jaren mag gesteld worden, of zonder dat zij den schuldeischer vooraf verwittigd hebben op eenen zekeren, door hen bevorens vastgestelden termijn, welke echter den tijd van een jaar niet zal mogen te boven gaan.

Artikel 1809 De schuldenaar eener altijddurende rente kan tot de aflossing genoodzaakt worden:
1°. Indien hij niets betaald heeft op de gedurende twee achtereenvolgende jaren verschuldigde renten;
2°. Indien hij verzuimt aan den geldschieter de bij de overeenkomst beloofde zekerheid te bezorgen;
3°. Indien hij in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard.

Artikel 1810 In de twee eerste gevallen, bij het vorige artikel vermeld, kan de schuldenaar zich van de verpligting tot aflossing ontheffen, indien hij binnen de twintig dagen, te rekenen van de geregtelijke aanmaning, alle de verschenen termijnen betaalt of de beloofde zekerheid stelt.