Beginselenwet verpleging Ter beschikking gestelden (BVTG)


HOOFDSTUK IV

VERPLEGING, BEHANDELING EN EVALUATIE

Artikel 16 1 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na binnenkomst van de verpleegde in de instelling, in overleg met hem, een verplegings- en behandelingsplan wordt vastgesteld. Hij wijst iedere verpleegde een persoonlijke verblijfsruimte toe en draagt zorg dat deze behoorlijk is ingericht. Onze Minister stelt regels omtrent de eisen waaraan een verblijfsruimte moet voldoen.
2 Het behandelingsplan, bedoeld in het eerste lid, is gericht op het zodanig wegnemen van het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, dat de terbeschikkingstelling kan worden beëindigd of voorwaardelijk kan worden beëindigd. Zo mogelijk geschiedt dit door het behandelen van de stoornis. Indien dit niet mogelijk is, geschiedt dit door het anderszins wegnemen van het gevaar.
3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de eisen waaraan een verplegings- en behandelingsplan tenminste moet voldoen en de voorschriften die bij een wijziging daarvan in acht genomen moeten worden.
4 Alvorens het verplegings- en behandelingsplan wordt vastgesteld, wordt overleg gepleegd met:
a. de curator, indien de verpleegde onder curatele is gesteld;
b. de mentor, indien ten behoeve van de verpleegde een mentorschap is ingesteld;
c. de ouders of voogd, indien de verpleegde minderjarig is.

Artikel 16a Behandeling van de verpleegde vindt slechts plaats:
a. voor zover deze is voorzien in het behandelingsplan
b. indien het overleg over het behandelingsplan als bedoeld in artikel 16, eerste of vierde lid, tot overeenstemming heeft geleid, en
c. indien de verpleegde of -indien van toepassing- de in artikel 16, vierde lid, bedoelde persoon zich niet tegen behandeling verzet.

Artikel 16b Indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 16a, onderdelen b en c, kan als uiterste middel niettemin behandeling plaatsvinden:
a. voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of
b. indien het hoofd van de instelling daartoe een besluit heeft genomen en dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde binnen de instelling doet veroorzaken, af te wenden.

Artikel 16c 1 Behandeling overeenkomstig artikel 16b, onder a, vindt plaats na een schriftelijke beslissing van het hoofd van de instelling waarin wordt vermeld voor welke termijn zij geldt.
2 Ten behoeve van de in het eerste lid genoemde beslissing dient te worden overgelegd een verklaring van de behandelend psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de verpleegde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de persoon op wie de verklaring betrekking heeft, een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap heeft en dat een geval als bedoeld in artikel 16b, onder a, zich voordoet. De verklaringen moeten met redenen zijn omkleed en ondertekend.
3 De beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gemeld aan de voorzitter van de Commissie van Toezicht. De voorzitter van de Commissie van Toezicht doet onverwijld een melding aan de maandcommissaris.
4 De termijn als bedoeld in het eerste lid is zo kort mogelijk, maar niet langer dan drie maanden, gerekend vanaf de dag waarop de beslissing tot stand komt. Het hoofd van de instelling doet onverwijld een afschrift van de beslissing toekomen aan de verpleegde of de persoon als bedoeld in artikel 16, vierde lid.
5 Indien na afloop van de termijn als bedoeld in het eerste lid, voortzetting van de behandeling overeenkomstig artikel 16b, onder a, nodig is, geschiedt dit slechts krachtens een schriftelijke beslissing van het hoofd van de instelling. Het bepaalde in de voorgaande volzin is eveneens van toepassing indien binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in het vierde lid, opnieuw behandeling overeenkomstig artikel 16b, onder a, nodig is. Het hoofd van de instelling geeft in zijn beslissing aan waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht. Op zodanige beslissingen is het vierde lid, eerste volzin van toepassing.
6 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste, tweede, vierde en vijfde lid alsmede omtrent de toepassing van artikel 16b, onder b.
7 Deze in het zesde lid bedoelde regels betreffen in ieder geval de melding en de registratie van de behandeling alsmede de taak van de behandelend arts. Tevens kunnen categorieën van behandelingsmiddelen of -maatregelen worden aangewezen die niet mogen worden toegepast bij een behandeling als bedoeld in artikel 16b. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts ten aanzien van daarbij aangegeven categorieën van behandelingsmiddelen of -maatregelen regels worden gegeven met betrekking tot de wijze waarop tot toepassing daarvan moet worden besloten.

Artikel 17 1 De behandeling vindt plaats vanwege de instelling. Indien een gedeelte van de behandeling niet vanwege de instelling kan worden verricht, draagt het hoofd van de instelling zorg dat dit door een daartoe gekwalificeerde derde kan geschieden.
2 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat de behandeling overeenkomstig het verplegings- en behandelingsplan plaatsvindt.

Artikel 18 1 De verpleegde heeft recht op een periodieke evaluatie door het hoofd van de instelling van het verloop van de verpleging en behandeling. Deze evaluatie vindt ten minste eenmaal per jaar en, indien de verpleegde een ter beschikking gestelde is, in ieder geval tijdig voor de opmaking van een advies als bedoeld in artikel 6:6:12, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering plaats.
2 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat van iedere evaluatie een verslag wordt gemaakt en dat dit verslag zo spoedig mogelijk met de verpleegde wordt besproken.
3 Indien de verpleegde van oordeel is dat het evaluatieverslag feitelijk onjuist of onvolledig is, heeft hij het recht op dit verslag schriftelijk commentaar te geven. Indien het evaluatieverslag niet overeenkomstig het commentaar wordt verbeterd of aangevuld, draagt het hoofd van de instelling zorg dat het commentaar aan het evaluatieverslag wordt gehecht.
4 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de procedure die met betrekking tot de evaluatie dient te worden gevolgd en de eisen die aan het verslag daarvan ten minste dienen te worden gesteld.

Artikel 19 1 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat ten dienste van de verpleging en de behandeling van de verpleegde een dossier wordt aangelegd, waarin in ieder geval de volgende gegevens worden vastgelegd:
a. rapporten uitgebracht door of aan de instelling betreffende de ten uitvoerlegging van de aan de verpleegde opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel;
b. het verplegings- en behandelingsplan;
c. op schrift gestelde samenvattingen van besprekingen voor zover betrekking hebbende op de vaststelling en de wijziging van het verplegings- en behandelingsplan;
d. evaluatieverslagen;
e. adviezen en aantekeningen als bedoeld in artikel 6:6:12, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;
f. opname- en ontslaggegevens;
g. de aantekening omtrent de oplegging van een disciplinaire straf als bedoeld in artikel 49, zevende lid.
2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld inzake de eisen waaraan het verpleegdedossier ten minste moet voldoen, de gegevens die daarin moeten worden vastgelegd, de termijn gedurende welke het verpleegdedossier moet worden bewaard, de wijze waarop het verpleegdedossier moet worden beheerd, bewaard en, na afloop van de bewaartermijn, vernietigd, alsmede de overdracht van gegevens in geval van een overplaatsing van de verpleegde.
3 Met toepassing van het bepaalde in artikel 464 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn de artikelen 454 en 455 van dit boek niet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20 1 De verpleegde heeft, behoudens de overeenkomstig het tweede lid en derde lid te stellen beperkingen, recht op kennisneming van de in het verpleegdedossier vastgelegde gegevens.
2 Het hoofd van de instelling kan de verpleegde na een verzoek tot kennisneming van bepaalde gegevens hem deze onthouden, indien dit noodzakelijk is ter afwending van ernstig gevaar voor de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling of ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van anderen dan de verpleegde.
3 Het hoofd van de instelling kan het recht op kennisneming van evaluatieverslagen beperken tot een daarvan gemaakte samenvatting, indien de verpleging dit vereist.
4 Het hoofd van de instelling kan, in geval van toepassing van het tweede of derde lid, een door de verpleegde gemachtigde persoon doen kennis nemen van de gegevens waarvan de kennisneming aan de verpleegde onthouden wordt.
5 Voor wat betreft het verplegings- en behandelingsplan en het evaluatieverslag omvat het recht op kennisneming tevens het recht op het ontvangen van een afschrift.
6 Met toepassing van het bepaalde in artikel 464 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is artikel 456 van dit boek niet van overeenkomstige toepassing.