Beginselenwet verpleging Ter beschikking gestelden (BVTG)


HOOFDSTUK II

DOELSTELLING, BEHEER EN TOEZICHT

Paragraaf 2

Beheer

Artikel 3 1 Het hoofd van de instelling kan de uitoefening van een bij of krachtens deze wet of de Wet forensische zorg gestelde bevoegdheid of de naleving van een bij of krachtens deze wet gestelde plicht, met uitzondering van de bevoegdheden en plichten genoemd in het tweede lid en het eerste lid van artikel 3.4 van de Wet forensische zorg, overdragen aan personeelsleden of medewerkers.
2 Voor zover in deze wet niet anders wordt bepaald, zijn aan het hoofd van de instelling voorbehouden:
a. de beslissingen met betrekking tot plaatsing of voortzetting van het verblijf op een afdeling van intensieve zorg als bedoeld in artikel 32;
b. de separatie of de verlenging van de separatie als bedoeld in artikel 34;
c. een beperking van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam als bedoeld in de artikelen 25 tot en met 28;
d. de beslissing tot het verrichten van geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder a of b;
e. de beslissingen met betrekking tot de onderbrenging van een kind in de inrichting als bedoeld in artikel 47;
f. de beslissingen met betrekking tot disciplinaire straffen als bedoeld in de artikelen 48 en 49;
g. de beslissingen met betrekking tot het verlof en proefverlof als bedoeld in artikel 50, onderscheidenlijk artikel 51;
h. de hoorplicht als bedoeld in artikel 53 en de mededelingsplicht als bedoeld in artikel 54, voor zover het hoofd van de instelling de desbetreffende beslissing zelf neemt onderscheidenlijk heeft genomen.

Artikel 4 Vervallen

Artikel 5 Vervallen

Artikel 6 Vervallen

Artikel 7 Vervallen

Artikel 7a Vervallen

Artikel 7b Vervallen