Beginselenwet Justitiƫle jeugdinrichtingen (BJJI)
Hoofdstuk VI
Bewegingsvrijheid
Paragraaf 3Verlaten van de inrichting
Artikel 28 1 De directeur stelt een jeugdige in de gelegenheid onder door hem te stellen voorwaarden de inrichting te verlaten teneinde een gerechtelijke procedure bij te wonen:a. indien de jeugdige krachtens wettelijk voorschrift verplicht is voor een rechter of bestuursorgaan te verschijnen;
b. ter voldoening aan een oproep van de rechter.
2 Met het oog op het verlaten van de inrichting, bedoeld in het eerste lid, kan de directeur aan daartoe door hem aangewezen personeelsleden of medewerkers bevelen dat de betrokken persoon naar de daartoe bestemde plaats wordt overgebracht.
Artikel 29 1 De directeur stelt een jeugdige die in een inrichting verblijft op grond van de tenuitvoerlegging van een machtiging in een geval als bedoeld in artikel 6.2.2, tweede lid, van de Jeugdwet in de gelegenheid de inrichting ten minste eenmaal per zes weken voor een periode van ten minste twaalf uren te verlaten bij wijze van verlof. Artikel 30, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2 De directeur kan van het in het eerste lid bepaalde afwijken, indien naar zijn redelijk oordeel:
a. de mogelijkheid voor de jeugdige ontbreekt om het verlof op verantwoorde wijze door te brengen;
b. de jeugdige een gevaar voor zichzelf of de omgeving oplevert.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof. Deze betreffen in elk geval de criteria waaraan een jeugdige moet voldoen om voor het verlof in aanmerking te komen, de bevoegdheid tot en de wijze van verlening, weigering, beperking en intrekking alsmede de duur en frequentie van het verlof en de voorwaarden die aan het verlof kunnen worden verbonden.
Artikel 30 1 De directeur kan met machtiging van Onze Minister een jeugdige die in een inrichting verblijft op grond van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, anders dan bedoeld in artikel 29, eerste lid, in de gelegenheid stellen de inrichting te verlaten bij wijze van verlof.
2 Het verlaten van de inrichting, bedoeld in het eerste lid, schort de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel niet op.
3 Als algemene voorwaarde geldt dat de jeugdige zich tijdens het verlof niet aan enig misdrijf zal schuldig maken. De directeur kan aan het verlof bijzondere voorwaarden, het gedrag van de jeugdige betreffende, verbinden.
4 De directeur kan het verlof intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de jeugdige voor de veiligheid van anderen dan de jeugdige of de algemene veiligheid van personen of goederen of indien de jeugdige een bepaalde voorwaarde niet nakomt.
5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof. Deze betreffen in elk geval de criteria waaraan een jeugdige moet voldoen om voor het verlof in aanmerking te komen, de bevoegdheid tot en de wijze van verlening, weigering, beperking en intrekking alsmede de duur, frequentie en het doel van het verlof en de voorwaarden die aan het verlof kunnen worden verbonden.
Artikel 31 Vervallen