Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen (BJJI)
Hoofdstuk II
Doelstelling, beheer en toezicht
Paragraaf 1Doelstelling
Artikel 2 1 De tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel vindt, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, plaats door onderbrenging van de persoon aan wie deze is opgelegd in een inrichting dan wel door diens deelname aan een scholings- en trainingsprogramma, als bedoeld in artikel 3, eerste lid.2 Met handhaving van het karakter van de straf of de maatregel wordt de tenuitvoerlegging hiervan aangewend voor de opvoeding van de jeugdige en zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt aan de voorbereiding op diens terugkeer in de maatschappij. In het geval dat een vrijheidsbenemende maatregel behandeling inhoudt wordt de tenuitvoerlegging tevens hierop afgestemd. Bij het verlenen van vrijheden aan jeugdigen wordt rekening gehouden met de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden.
3 De tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen vindt zo spoedig mogelijk plaats na de oplegging van de straf of de maatregel.
4 Jeugdigen in een inrichting worden aan geen andere beperkingen onderworpen dan die welke noodzakelijk zijn voor:
a. het doel van de vrijheidsbeneming, waaronder begrepen hun geestelijke en lichamelijke ontwikkeling en de uitvoering van het perspectiefplan;
b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
Artikel 3 1 Personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen plaatsvindt kunnen in aansluiting op hun verblijf in de inrichting door de directeur met machtiging van Onze Minister in de gelegenheid worden gesteld aan een scholings- en trainingsprogramma deel te nemen. Een scholings- en trainingsprogramma is een samenstel van activiteiten waaraan wordt deelgenomen door jeugdigen ter verdere tenuitvoerlegging van de aan hen opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel dat als zodanig door Onze Minister is erkend, met inachtneming van de regels ingevolge het derde lid.
2 Personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van jeugddetentie plaatsvindt waarvan de totale duur die van een ondergane voorlopige hechtenis met een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen duur overschrijdt, nemen deel aan een scholings- en trainingsprogramma. Het programma staat ten dienste aan de begeleiding van de jeugdige in aansluiting op het verblijf in een justitiële jeugdinrichting.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven die in elk geval de inhoud, de voorwaarden voor en het toezicht op deelname, de gevolgen van niet-nakoming van de voorwaarden en de rechtspositie van de deelnemers aan een scholings- en trainingsprogramma betreffen.
4 Met inachtneming van de regels ingevolge het derde lid kan Onze Minister bepalen welke jeugdigen voor deelname aan een scholings- en trainingsprogramma in aanmerking komen.
5 Bij het niet voldoen aan de voorwaarden voor deelname, bedoeld in het derde lid, kan de directeur de deelname beëindigen en wordt de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen in de inrichting voortgezet.
6 De jeugdige heeft het recht bij de directeur een met redenen omkleed verzoekschrift in te dienen, strekkende tot deelname aan een scholings- of trainingsprogramma. Artikel 66, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3a 1 Onze Minister subsidieert of houdt in stand landelijke voorzieningen van residentiële hulpverlening ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen als bedoeld in de artikelen 77h van het Wetboek van Strafrecht alsmede voor de tenuitvoerlegging van een machtiging in een geval als bedoeld in artikel 6.2.2, tweede lid, van de Jeugdwet.
2 De inrichtingen worden onderscheiden in rijksinrichtingen en particuliere inrichtingen.
Artikel 3b 1 Particuliere inrichtingen zijn in de Europese Economische Ruimte gevestigde rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid tot wier doelstelling opvang en behandeling van jeugdigen als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, behoren en die daartoe door Onze Minister zijn aangewezen.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de aanwijzing als particuliere inrichting en de daaraan te verbinden voorwaarden, alsmede omtrent het verstrekken van subsidie. Hetgeen bij en krachtens de artikelen 4.1.1, tweede lid, eerste volzin, juncto 4.1.5, eerste lid, van de Jeugdwet is bepaald ten aanzien van jeugdhulpaanbieders, is voor wat betreft de verantwoordelijkheidstoedeling van overeenkomstige toepassing op particuliere inrichtingen.
3 Het beheer van een particuliere inrichting berust bij de directeur, die door het bestuur benoemd wordt. De directeur van een particuliere inrichting wijst met machtiging van het bestuur een of meer personen als zijn vervanger aan.
Artikel 3c 1 Rijksinrichtingen worden door Onze Minister aangewezen. Het opperbeheer van de rijksinrichtingen berust bij Onze Minister. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld betreffende de uitvoering hiervan.
2 Het beheer van een rijksinrichting berust bij de directeur, die als zodanig door Onze Minister wordt aangewezen. Onze Minister wijst een of meer personen aan als vervanger van de directeur.
3 Onze Minister kan mandaat verlenen betreffende de hem bij of krachtens deze wet toegekende bevoegdheden tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften aan het hoofd van de Dienst Justitiële Inrichtingen.
Artikel 3d Bij algemene maatregel van bestuur worden met het oog op een goede kwaliteit van de inrichtingen regels gesteld.