Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen (BJJI)
Artikel 2 1 De tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel vindt, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, plaats door onderbrenging van de persoon aan wie deze is opgelegd in een inrichting dan wel door diens deelname aan een scholings- en trainingsprogramma, als bedoeld in artikel 3, eerste lid.
2 Met handhaving van het karakter van de straf of de maatregel wordt de tenuitvoerlegging hiervan aangewend voor de opvoeding van de jeugdige en zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt aan de voorbereiding op diens terugkeer in de maatschappij. In het geval dat een vrijheidsbenemende maatregel behandeling inhoudt wordt de tenuitvoerlegging tevens hierop afgestemd. Bij het verlenen van vrijheden aan jeugdigen wordt rekening gehouden met de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden.
3 De tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen vindt zo spoedig mogelijk plaats na de oplegging van de straf of de maatregel.
4 Jeugdigen in een inrichting worden aan geen andere beperkingen onderworpen dan die welke noodzakelijk zijn voor:
a. het doel van de vrijheidsbeneming, waaronder begrepen hun geestelijke en lichamelijke ontwikkeling en de uitvoering van het perspectiefplan;
b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
Wijzigingen
Datum | Betreft | Bekendmaking | Kamerdossier | Memorie van toelichting |
---|---|---|---|---|
01-07-2015 | wijziging | Stb 2015 140 (pdf) | 33970 | MvT (web) MvT (pdf) |
01-07-2011 | wijziging | Stb 2010 818 (pdf) | 31915 | MvT (web) MvT (pdf) |
01-09-2001 | nieuwe-regeling | Stb 2000 481 (pdf) | 26016 | MvT (web) MvT (pdf) |