Hoofdstuk III
Bijzondere bepalingen
Artikel 12d 1 Het college van burgemeester en wethouders kan, indien een vereniging van eigenaars ten behoeve van een bij haar in beheer zijnd gebouw niet beschikt over een onderhoudsplan en dat gebouw is gelegen in een gebied waarin de leefbaarheid naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders onder druk staat, die vereniging van eigenaars verplichten tot het binnen een door het college van burgemeester en wethouders te bepalen termijn laten opstellen van een onderhoudsplan door een deskundig persoon of een deskundige instantie en tot het van kracht laten blijven van dat plan gedurende zijn looptijd. Voor zover die looptijd langer is dan vijf jaar, omvat de in de vorige volzin bedoelde verplichting mede de verplichting het onderhoudsplan elke vijf jaar door een deskundig persoon of een deskundige instantie te laten herzien.2 Het college van burgemeester en wethouders legt een verplichting als bedoeld in het eerste lid niet op dan nadat met toepassing van artikel 127a van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek een vergadering van eigenaars is bijeengeroepen en de vereniging van eigenaars niet binnen drie maanden nadat die vergadering heeft plaatsgevonden over een onderhoudsplan beschikt. De eerste volzin is niet van toepassing, indien redelijkerwijs voorzienbaar is dat het bijeenroepen van de vergadering van eigenaars, bedoeld in die zin, dan wel het in acht nemen van de termijn van drie maanden, bedoeld in die zin, er niet toe zal leiden dat de vereniging van eigenaars uit eigen beweging een onderhoudsplan opstelt of laat opstellen.
3 Het onderhoudsplan, bedoeld in het eerste lid, bevat ten minste:
a. de onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan en de vernieuwingen van die gedeelten van het gebouw waarover de vereniging van eigenaars het beheer voert over een periode van vijf jaar;
b. een schatting van de aan de werkzaamheden en de vernieuwingen, bedoeld in onderdeel a, verbonden kosten en een gelijkmatige toerekening van die kosten aan de onderscheiden jaren;
c. een schatting van de benodigde jaarlijkse reservering voor andere dan de gewone jaarlijkse kosten na de periode waarop het onderhoudsplan betrekking heeft.
4 De vereniging van eigenaars zendt binnen vier weken na het opstellen van het onderhoudsplan, bedoeld in het eerste lid, een afschrift van het plan aan het college van burgemeester en wethouders.
5 Indien een machtiging tot het bijeenroepen van een vergadering van eigenaars als bedoeld in artikel 127a, eerste lid, aanhef, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek wordt afgegeven binnen vijf jaar nadat een eerdere machtiging is afgegeven, kan het college van burgemeester en wethouders de betrokken vereniging van eigenaars verplichten tot het uitbesteden van het beheer aan een professionele beheerder.
Artikel 13 Het college van burgemeester en wethouders kan degene die als eigenaar van een gebouw of uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen, verplichten tot het binnen een door het college te bepalen termijn treffen van voorzieningen die onderdeel zijn van een onderhoudsplan voor een gebouw als bedoeld in artikel 12d, eerste lid, en niet binnen de daarvoor in het onderhoudsplan gestelde termijn zijn uitgevoerd.
Artikel 13a Vervallen
Artikel 13b 1 Onder beheer wordt in dit artikel verstaan het aan derden in gebruik geven van een gebouw, open erf of terrein, het innen van de huurpenningen namens de eigenaar of degene die tot ingebruikgeving bevoegd was alsmede het verrichten van alle handelingen met betrekking tot dat gebouw, open erf of terrein die volgens het burgerlijk recht tot de rechten en plichten van een eigenaar behoren met uitzondering van vervreemden en bezwaren.
2 Het college van burgemeester en wethouders kan degene die als eigenaar of uit anderen hoofde bevoegd is tot het in gebruik geven van een gebouw, open erf of terrein, verplichten om het gebouw, open erf of terrein in beheer te geven aan het college van burgemeester en wethouders, aan een persoon die uit hoofde van beroep of bedrijf op het terrein van de huisvesting werkzaam is, of aan een op dat terrein werkzame instelling, dan wel in gebruik te geven aan een andere persoon dan degene die als gevolg van een sluiting als bedoeld in onderdeel c het gebruik van het gebouw, open erf of terrein heeft moeten staken, indien:
a. ter zake van een overtreding van op grond van artikel 4.3 van de Omgevingswet gestelde voorschriften voor bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en het in stand houden van bouwwerken of van voorschriften over het gebruik of de staat van open erven of terreinen gegeven in een omgevingsplan, die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gepaard gaat met een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid, een opgelegde last onder dwangsom niet heeft geleid tot het ongedaan maken of beëindigen van die overtreding, of
b. ter zake van een overtreding van voorschriften over het gebruik van gebouwen, open erven of terreinen of over het tegengaan van hinder gegeven in een omgevingsplan, die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gepaard gaat met een bedreiging van de leefbaarheid, een opgelegde last onder dwangsom niet heeft geleid tot het ongedaan maken of beëindigen van die overtreding, of
c. het gebouw, open erf of terrein op grond van artikel 17, dan wel het gebouw op grond van artikel 174a van de Gemeentewet, een verordening als bedoeld in artikel 174 van die wet of artikel 13b van de Opiumwet is gesloten.
3 Het college van burgemeester en wethouders kan voorwaarden stellen aan de uitvoering van de verplichting een gebouw, open erf of terrein in beheer of gebruik te geven, bedoeld in het tweede lid.
4 Indien het gebouw, open erf of terrein noodzakelijke voorzieningen of aanpassingen behoeft om weer op redelijke wijze tot bewoning of gebruik te kunnen dienen, kan het college van burgemeester en wethouders besluiten, al dan niet gelijktijdig met het besluit, bedoeld in het tweede lid, dat degene aan wie het beheer is gegeven binnen een bepaalde termijn die voorzieningen of aanpassingen uitvoert. De uitvoering van deze voorzieningen of aanpassingen geschiedt op kosten van degene tot wie het in het tweede lid bedoelde besluit is gericht.
5 Het is degene tot wie een besluit als bedoeld in het tweede lid is gericht, verboden gedurende de termijn waarvoor een gebouw, open erf of terrein in beheer is gegeven beheershandelingen te verrichten.
6 Degene aan wie het beheer is gegeven, stelt na overleg met degene tot wie het in het tweede lid bedoelde besluit is gericht, de huurprijs vast op een bedrag dat redelijk is in het economische verkeer en voldoet aan de voor de betreffende huurprijs geldende wettelijke regels.
7 Indien degene ten aanzien van wie een beheermaatregel als bedoeld in het tweede lid van kracht is, de overtreding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of b begaat ten aanzien van een ander gebouw, open erf of terrein dan waarvoor de maatregel is opgelegd, en die overtreding gaat naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gepaard met een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid, kan het college van burgemeester en wethouders diegene ten aanzien van dat andere gebouw, open erf of terrein een beheermaatregel als bedoeld in het tweede lid opleggen.
8 Het college van burgemeester en wethouders beëindigt het beheer
a. zodra de overtreding bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of b, en het gevaar voor de gezondheid of veiligheid respectievelijk de bedreiging van de leefbaarheid naar zijn oordeel zijn beëindigd;
b. indien van toepassing, de noodzakelijke voorzieningen of aanpassingen, bedoeld in het vierde lid, zijn getroffen, en
c. de beheervergoeding, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en de verschuldigde kosten voor het treffen van de voorzieningen of aanpassingen, bedoeld in het vierde lid, zijn voldaan.
Artikel 14 1 Indien een gebouw, open erf of terrein in beheer is gegeven als bedoeld in artikel 13b, tweede lid, stelt het college van burgemeester en wethouders een beheervergoeding vast die degene tot wie het in artikel 13b, tweede lid bedoelde besluit is gericht, is verschuldigd aan het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van het beheer.
2 De beheervergoeding bestaat uit een kostendekkende vergoeding voor de uitvoering van het beheer.
3 Degene tot wie het in artikel 13b, tweede lid bedoelde besluit is gericht, betaalt de beheervergoeding en de verschuldigde kosten voor het treffen van de voorzieningen of aanpassingen, bedoeld in artikel 13b, vierde lid, aan de beheerder.
4 Het college van burgemeester en wethouders kan de beheervergoeding en de verschuldigde kosten van de voorzieningen of aanpassingen, bedoeld in artikel 13b, vierde lid, invorderen bij dwangbevel.
5 Het college van burgemeester en wethouders kan de door de beheerder geïnde huurpenningen verrekenen met de beheervergoeding en de verschuldigde kosten van de voorzieningen of aanpassingen, bedoeld in artikel 13b, vierde lid.
6 De beheerder draagt de door hem geïnde huurpenningen slechts af aan degene tot wie het in artikel 13b, tweede lid bedoelde besluit is gericht, voor zover geen geldschulden, bedoeld in het derde lid, open staan.
Artikel 14a Degene, tot wie een besluit als bedoeld in artikel 12d, 13 of 13b, tweede lid, is gericht, of zijn rechtsopvolger en iedere verdere rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.
Artikel 15 1 Het college van burgemeester en wethouders kan gelijktijdig met een besluit als bedoeld in artikel 12d, 13 of 13b, tweede lid, besluiten tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom, gericht op naleving van het eerstgenoemde besluit. In dat geval worden beide besluiten gelijktijdig bekendgemaakt.
2 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid maakt het besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom, wat betreft de mogelijkheid van bezwaar en beroep, deel uit van het in artikel 12d, 13 of 13b, tweede lid, bedoelde besluit.
Artikel 15a Vervallen
Artikel 16 Vervallen
Artikel 16a Vervallen
Artikel 17 1 Indien herhaaldelijke overtreding van op grond van artikel 4.3 van de Omgevingswet gestelde voorschriften voor bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en het in stand houden van bouwwerken of van voorschriften over het gebruik of de staat van open erven en terreinen gegeven in een omgevingsplan naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gepaard gaat met een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan het college van burgemeester en wethouders besluiten dat gebouw, open erf of terrein te sluiten.
2 Indien herhaaldelijke overtreding van voorschriften over het gebruik van gebouwen, open erven of terreinen of het tegengaan van hinder gegeven in een omgevingsplan naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gepaard gaat met een bedreiging van de leefbaarheid kan het college van burgemeester en wethouders besluiten dat gebouw, open erf of terrein te sluiten.
3 Het college van burgemeester en wethouders kan bij de sluiting, bedoeld in het eerste en tweede lid, van de overtreder de ingevolge artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigde kosten invorderen bij dwangbevel.
4 Het college van burgemeester wethouders bepaalt in het besluit, bedoeld in het eerste en tweede lid, de duur van de sluiting.
Artikel 17a Vervallen
Artikel 17b Vervallen
Artikel 18 Indien het college van burgemeester en wethouders een besluit als bedoeld in artikel 13, 13b, tweede lid, of 17 heeft genomen en, nadat dat besluit is genomen, een ander bestuursorgaan bevoegd wordt ten aanzien van het betrokken gebouw, open erf of terrein blijft het college van burgemeester en wethouders dat het besluit heeft genomen bevoegd met betrekking tot dat besluit totdat het besluit onherroepelijk is geworden en is tenuitvoergelegd of is ingetrokken.