Wetboek van Strafvordering (Sv)
Vierde Boek
Eenige rechtsplegingen van bijzonderen aard
Titel VIIIBijzondere bepalingen omtrent opsporing van feiten, strafbaar gesteld bij het Wetboek van Strafrecht
Artikel 551 1 In geval van verdenking van een strafbaar feit als omschreven in de artikelen 92 tot en met 96, 97a tot en met 98c, 151d, 151e, 245 tot en met 250, 252 en 273f van het Wetboek van Strafrecht zijn de in artikel 141 bedoelde ambtenaren bevoegd ter inbeslagneming de uitlevering te vorderen van alle voor inbeslagneming vatbare voorwerpen, voor zover de vordering tot uitlevering ertoe strekt om hun verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer mogelijk te maken, en die voorwerpen na uitlevering in beslag te nemen. Artikel 96a, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.2 Zij hebben toegang tot alle plaatsen, waar redelijkerwijs vermoed kan worden, dat een zodanig strafbaar feit wordt begaan.
Artikel 551a 1 In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in de artikelen 138, 138a en 139 van het Wetboek van Strafrecht kan de officier van justitie, na een daartoe door de rechter-commissaris schriftelijk verleende machtiging, bevelen dat een opsporingsambtenaar alle personen die wederrechtelijk vertoeven op een plaats als in die artikelen bedoeld, alsmede alle voorwerpen die daar ter plaatse worden aangetroffen, verwijdert of doet verwijderen. De opsporingsambtenaar kan daartoe de desbetreffende plaats betreden.
2 De machtiging van de rechter-commissaris wordt verleend op schriftelijke vordering van de officier van justitie. Bij dringende noodzaak kan de vordering van de officier van justitie mondeling worden gedaan. De officier van justitie stelt in dat geval de vordering zo spoedig mogelijk op schrift.
3 De rechter-commissaris beslist binnen drie maal vierentwintig uur na de indiening van de vordering van de officier van justitie, bedoeld in het tweede lid. De personen, bedoeld in het eerste lid, worden zo mogelijk door de rechter-commissaris gehoord. Bij dringende noodzaak beslist de rechter-commissaris zonder de personen te hebben gehoord.
4 Van een dringende noodzaak als bedoeld in het derde lid is in elk geval sprake in de situatie dat een verdachte van het misdrijf als omschreven in artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht:
a. tevens wordt verdacht van het misdrijf als omschreven in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht;
b. tevens wordt verdacht van een strafbaar feit waardoor de rechthebbende, bedoeld in de artikelen 138 en 138a van het Wetboek van Strafrecht, wordt getroffen;
c. een ernstige verstoring van de openbare orde en veiligheid veroorzaakt in de omgeving van de woning of het gebouw, bedoeld in de artikelen 138 en 138a van het Wetboek van Strafrecht;
d. een gevaarlijke situatie veroorzaakt door het wederrechtelijk vertoeven, bedoeld in de artikelen 138 en 138a van het Wetboek van Strafrecht.
5 De beschikking van de rechter-commissaris is met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend en wordt onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht van de officier van justitie en de personen, bedoeld in het eerste lid.
6 Het bevel van de officier van justitie, bedoeld in het eerste lid, is dadelijk uitvoerbaar.
Tegen de beschikking van de rechter-commissaris staat voor de personen, bedoeld in het eerste lid, binnen veertien dagen na dagtekening van de beslissing hoger beroep open bij de rechtbank. Het hoger beroep heeft geen schorsende werking.
Artikel 552 De in artikel 141 bedoelde ambtenaren en de ambtenaren die krachtens artikel 142 zijn belast met de opsporing van de bij artikel 437, 437bis of 437ter van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde feiten, hebben toegang tot elke plaats waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij wordt gebruikt door een handelaar als bedoeld in laatstgenoemde artikelen. Artikel 90bis van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.