Wetboek van Strafvordering (Sv)
Eerste Boek
Algemeene bepalingen
Titel IIDe verdachte
Artikel 27 1 Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit.2 Daarna wordt als verdachte aangemerkt degene tegen wie de vervolging is gericht.
3 De aan de verdachte toekomende rechten komen tevens toe aan de ambtenaar die in de uitoefening van zijn functie geweld heeft gebruikt en ten aanzien van welk geweldgebruik een feitenonderzoek als bedoeld in artikel 511a is ingesteld en de veroordeelde tegen wie een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld of te wiens aanzien op een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht niet onherroepelijk is beslist.
4 De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, is bevoegd zich te laten bijstaan door een tolk.
Artikel 27a 1 De verdachte wordt ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit gevraagd naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop hij in de basisregistratie personen is ingeschreven en het adres van zijn feitelijke verblijfplaats. Het vaststellen van zijn identiteit omvat tevens een onderzoek van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. In de gevallen, bedoeld in artikel 55c, tweede en derde lid, omvat het vaststellen van zijn identiteit tevens het nemen van een of meer foto’s en vingerafdrukken.
2 In de gevallen waarin van de verdachte overeenkomstig dit wetboek vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt, omvat het vaststellen van zijn identiteit ter verificatie het nemen van zijn vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken met de van hem verwerkte vingerafdrukken. In de andere gevallen omvat het vaststellen van zijn identiteit een onderzoek van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Artikel 27b 1 Onze Minister van Veiligheid en Justitie kent aan de verdachte na de vaststelling van zijn identiteit een strafrechtsketennummer toe, tenzij aan hem reeds een strafrechtsketennummer is toegekend. Het strafrechtsketennummer bevat geen informatie over de verdachte.
2 Het strafrechtsketennummer mag slechts worden gebruikt ten behoeve van het uitwisselen van persoonsgegevens van verdachten en veroordeelden ten behoeve van de toepassing van het strafrecht en de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen.
3 De functionarissen en organen die met de toepassing van het strafrecht zijn belast, gebruiken bij het onderling uitwisselen van persoonsgegevens over verdachten en veroordeelden het strafrechtsketennummer, evenals bij het uitwisselen van deze persoonsgegevens met de functionarissen die met de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 zijn belast. Bij het uitwisselen van deze persoonsgegevens met andere gebruikers als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer gebruiken zij het burgerservicenummer om te waarborgen dat deze persoonsgegevens betrekking hebben op de juiste verdachte of veroordeelde.
4 Het strafrechtsketennummer en de andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden en die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, worden in de strafrechtsketendatabank verwerkt.
5 De artikelen 1, onderdelen i, j, l tot en met z, 3, 7 tot en met 7b, 7d tot en met 7f, 15, 16, 16a, 17a, 17b, 20 en 22 tot en met 26h en 27, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens zijn van overeenkomstige toepassing op de verwerking van de gegevens, bedoeld in het vierde lid. Onze Minister van Justitie en Veiligheid is verwerkingsverantwoordelijke in de zin van die wet voor de databank, bedoeld in het vierde lid.
6 De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek binnen vier weken van Onze Minister van Justitie en Veiligheid uitsluitsel te krijgen over de al dan niet verwerking van hem betreffende gegevens, bedoeld in het derde lid, en, wanneer dat het geval is, om die gegevens in te zien en hierover de informatie, bedoeld in artikel 18, onderdelen a tot en met g, te verkrijgen. Onze Minister van Justitie en Veiligheid doet daarbij geen mededelingen in schriftelijke vorm over de verwerking van de betrokkene betreffende gegevens, tenzij hij weigert een mededeling te doen. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing vindt schriftelijk plaats.
7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor het verwerken van de gegevens, bedoeld in het vierde lid.
Artikel 27c 1 Aan de verdachte wordt bij zijn staandehouding of aanhouding medegedeeld ter zake van welk strafbaar feit hij als verdachte is aangemerkt. Buiten gevallen van staandehouding of aanhouding wordt de verdachte deze mededeling uiterlijk voorafgaand aan het eerste verhoor gedaan.
2 Aan de verdachte die niet is aangehouden, wordt voorafgaand aan zijn eerste verhoor, onverminderd artikel 29, tweede lid, mededeling gedaan van het recht op rechtsbijstand, bedoeld in artikel 28, eerste lid, en, indien van toepassing, het recht op vertolking en vertaling, bedoeld in artikel 27, vierde lid.
3 Aan de aangehouden verdachte wordt onverwijld na zijn aanhouding en in ieder geval voorafgaand aan zijn eerste verhoor schriftelijk mededeling gedaan van:
a. het recht om de in het eerste lid bedoelde informatie te ontvangen;
b. de in het tweede lid bedoelde rechten;
c. het bepaalde in artikel 29, tweede lid;
d. het recht op kennisneming van de processtukken op de wijze bepaald in de artikelen 30 tot en met 34;
e. de termijn waarbinnen de verdachte, voor zover hij niet in vrijheid is gesteld, krachtens dit wetboek voor de rechter-commissaris wordt geleid;
f. de mogelijkheden om krachtens dit wetboek om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis te verzoeken;
g. het recht om een persoon in kennis te doen stellen van zijn vrijheidsbeneming, bedoeld in artikel 27e, eerste lid;
h. het recht om de consulaire post in kennis te doen stellen van zijn vrijheidsbeneming, bedoeld in artikel 27e, tweede lid;
i. de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen rechten.
4 Aan een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt de mededeling van rechten in een voor hem begrijpelijke taal gedaan.
5 In het proces-verbaal wordt melding gemaakt van de mededeling van rechten.
Artikel 27ca 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 27c wordt de verdachte van zijn recht op rechtsbijstand, bedoeld in artikel 28, eerste lid, mededeling gedaan:
a. voor de inverzekeringstelling en voor de vordering tot inbewaringstelling door de hulpofficier van justitie of de officier van justitie,
b. bij het eerste verhoor in geval van enig onderzoek verricht door de rechter-commissaris op grond van de artikelen 181 tot en met 183, door deze of door degene die in opdracht van de rechter-commissaris met het verhoor is belast;
c. in geval van aantekening van hoger beroep of van beroep in cassatie, door de griffier.
2 Van het recht, bedoeld in het eerste lid, wordt bovendien schriftelijk mededeling gedaan bij de betekening van:
a. de dagvaarding ter terechtzitting,
b. de oproeping, bedoeld in artikel 257f, eerste lid,
c. een door het openbaar ministerie ingesteld hoger beroep of beroep in cassatie, en
d. de kennisgeving van de dag van de behandeling in cassatie, vermeld in het gerechtelijk schrijven door uitreiking waarvan de betekening geschiedt.
Artikel 27cb Het verhoor van een aangehouden verdachte vindt zoveel mogelijk plaats op een plaats die is bestemd voor het verhoren van verdachten of op een andere door de hulpofficier van justitie of de officier van justitie aangewezen plaats van verhoor.
Artikel 27d 1 De opsporingsambtenaar die een persoon uitnodigt om een verklaring af te leggen, deelt daarbij mee of deze als getuige of als verdachte wordt gehoord.
2 Indien ten aanzien van een als getuige gehoorde persoon gedurende het verhoor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit ontstaat als bedoeld in artikel 27, eerste lid, doet de verhorende opsporingsambtenaar, indien deze het verhoor wil voortzetten, aan deze persoon de in artikel 27c, eerste en tweede lid, genoemde mededelingen.
Artikel 27e 1 Op verzoek van de aangehouden verdachte geeft de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, onverwijld kennis van diens vrijheidsbeneming aan ten minste een door de verdachte aangeduide persoon.
2 Op verzoek van de aangehouden verdachte die niet de Nederlandse nationaliteit heeft, geeft de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beslist om de verdachte op te houden voor onderzoek, onverwijld kennis van diens vrijheidsbeneming aan de consulaire post van de staat waarvan de verdachte de nationaliteit heeft.
3 De hulpofficier van justitie kan de in het eerste lid bedoelde kennisgeving uitstellen voor zover en voor zolang als dit wordt gerechtvaardigd door een dringende noodzaak om:
a. ernstige negatieve gevolgen voor het leven, de vrijheid of de fysieke integriteit van een persoon te voorkomen of
b. te voorkomen dat aanzienlijke schade aan het onderzoek kan worden toegebracht.
4 De in het derde lid bedoelde beslissing en de gronden waarop deze berust, worden in het proces-verbaal vermeld.
Artikel 28 1 De verdachte heeft het recht om zich, overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek, te doen bijstaan door een raadsman.
2 Aan de verdachte wordt overeenkomstig de wijze bij de wet bepaald door een aangewezen of gekozen raadsman rechtsbijstand verleend.
3 In bijzondere gevallen kan op gemotiveerd verzoek van de verdachte meer dan een raadsman worden aangewezen.
4 De verdachte wordt, telkens wanneer hij dit verzoekt, zo veel mogelijk de gelegenheid verschaft om zich met zijn raadsman in verbinding te stellen.
5 De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst kan ten behoeve van zijn contacten met zijn raadsman een beroep doen op bijstand van een tolk. De raadsman is verantwoordelijk voor het oproepen van een tolk.
Artikel 28a 1 De verdachte kan vrijwillig en ondubbelzinnig afstand doen van het recht op rechtsbijstand, bedoeld in artikel 28, eerste lid, tenzij in dit wetboek anders is bepaald.
2 Wanneer de rechter of opsporingsambtenaar blijkt dat de verdachte de in het eerste lid bedoelde afstand van recht wil doen, licht deze hem in over de gevolgen daarvan en deelt deze hem mee dat hij van zijn beslissing kan terugkomen. Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt.
Artikel 28ab Artikel 28, eerste lid, is niet van toepassing bij het verhoor ter plaatse van de staande gehouden verdachte van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen overtreding waarvoor een strafbeschikking zal worden uitgevaardigd.
Artikel 28b 1 Indien een kwetsbare verdachte of een verdachte van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld, is aangehouden, stelt de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, het bestuur van de raad voor rechtsbijstand onverwijld van zijn aanhouding in kennis, opdat het bestuur een raadsman aanwijst. Deze kennisgeving kan achterwege blijven indien de verdachte een raadsman heeft gekozen en deze of een vervangende raadsman tijdig beschikbaar zal zijn.
2 Indien een verdachte die is aangehouden voor een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, desgevraagd rechtsbijstand wenst, stelt de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, het bestuur van de raad voor rechtsbijstand hiervan onverwijld in kennis, opdat het bestuur een raadsman aanwijst. De tweede volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
3 Indien de verdachte is aangehouden voor een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten, en hij desgevraagd rechtsbijstand wenst, wordt hij in de gelegenheid gesteld contact op te nemen met een door hem gekozen raadsman.
4 Indien de aangewezen raadsman niet binnen twee uur na de kennisgeving, bedoeld in het eerste en tweede lid, beschikbaar is, en indien de gekozen raadsman niet binnen twee uur na het contact, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, beschikbaar is, kan de hulpofficier van justitie, wanneer de verdachte alsnog afstand doet van zijn recht op rechtsbijstand in verband met het verhoor, beslissen dat met het verhoor van de verdachte wordt begonnen.
Artikel 28c 1 De aangehouden verdachte voor wie ingevolge artikel 28b een raadsman beschikbaar is, wordt de gelegenheid verschaft om voorafgaand aan het eerste verhoor gedurende een termijn van ten hoogste een half uur met hem een onderhoud te hebben. De hulpofficier van justitie kan deze termijn, indien deze ontoereikend blijkt, op verzoek van de verdachte of zijn raadsman met ten hoogste een half uur verlengen, tenzij het belang van het onderzoek zich daartegen verzet. Het onderhoud kan ook door middel van telecommunicatie plaatsvinden.
2 De verdachte, bedoeld in artikel 28b, eerste lid, kan slechts afstand doen van het in het eerste lid bedoelde onderhoud, nadat hij door een raadsman over de gevolgen daarvan is ingelicht.
Artikel 28d 1 Op verzoek van de aangehouden verdachte en de verdachte die is uitgenodigd om op een plaats van verhoor te verschijnen om te worden verhoord, kan de raadsman het verhoor bijwonen en daaraan deelnemen. Het verzoek wordt gericht aan de verhorende ambtenaar of de hulpofficier van justitie. De verhorende ambtenaar kan een verzoek van de verdachte of diens raadsman tot onderbreking van het verhoor voor onderling overleg afwijzen, indien door het voldoen aan herhaalde verzoeken de orde of de voortgang van het verhoor zou worden verstoord.
2 De verdachte kan tijdens het verhoor dat niet door een raadsman wordt bijgewoond, verzoeken dat het wordt onderbroken voor overleg met een raadsman. De verhorende ambtenaar stelt hem daartoe zo veel mogelijk in de gelegenheid, tenzij door het voldoen aan herhaalde verzoeken de orde of de voortgang van het verhoor zou worden verstoord.
3 De beslissing tot afwijzing van het in het eerste of tweede lid bedoelde verzoek geldt voor de duur van het desbetreffende verhoor en wordt onder opgave van de gronden waarop deze berust vermeld in het proces-verbaal van verhoor.
4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de inrichting van en de orde tijdens het verhoor waaraan ook de raadsman deelneemt.
Artikel 28e 1 De hulpofficier van justitie kan beslissen dat:
a. de aangehouden verdachte, zonder dat deze in de gelegenheid wordt gesteld zijn in artikel 28, eerste lid, bedoelde recht uit te oefenen, terstond na zijn aanhouding ter plaatse wordt verhoord,
b. met het in artikel 28d, eerste lid, bedoelde verhoor wordt begonnen zonder dat een raadsman beschikbaar is,
c. met het in artikel 28d, eerste lid, bedoelde verhoor wordt begonnen of dit verhoor wordt voortgezet zonder dat de aangehouden verdachte gelegenheid wordt geboden voor het in artikel 28c, eerste lid, bedoelde onderhoud, of
d. de raadsman niet tot het in artikel 28d, eerste lid, bedoelde verhoor wordt toegelaten.
2 De in het eerste lid bedoelde beslissingen kunnen alleen worden genomen voor zover en voor zolang als deze worden gerechtvaardigd door de dringende noodzaak om:
a. ernstige negatieve gevolgen voor het leven, de vrijheid of de fysieke integriteit van een persoon te voorkomen of
b. te voorkomen dat aanzienlijke schade aan het onderzoek wordt toegebracht.
3 De beslissing, bedoeld in het eerste lid, onder b, c of d, kan door de hulpofficier van justitie alleen met toestemming van de officier van justitie worden genomen.
4 De beslissing en de gronden waarop deze berust, worden in het proces-verbaal van het verhoor vermeld.
Artikel 29 1 In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid is afgelegd.
2 De verdachte is niet tot antwoorden verplicht. Voor de aanvang van het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Deze mededeling wordt in het proces-verbaal opgenomen.
Artikel 29a 1 Het proces-verbaal van verhoor vermeldt het tijdstip waarop het verhoor van de verdachte is aangevangen, eventueel wordt onderbroken en hervat, en waarop het is beëindigd. Het bevat de redenen voor het onderbreken van het verhoor; het vermeldt voorts de identiteit van de personen die bij het verhoor aanwezig zijn en die daaraan deelnemen. Aangetekend wordt of geluids- of beeldopnamen van het verhoor zijn gemaakt.
2 De verklaringen van de verdachte, in het bijzonder die welke een bekentenis van schuld inhouden, worden in het proces-verbaal van het verhoor zo veel mogelijk in zijn eigen woorden opgenomen. De verklaring van de verdachte, wordt zo volledig mogelijk weergegeven en voor zo veel mogelijk in vraag- en antwoordvorm.
3 Aan de verdachte en, voor zover deze het verhoor heeft bijgewoond, aan de raadsman wordt de gelegenheid geboden om opmerkingen te maken over de weergave van het verhoor in het proces-verbaal. Deze opmerkingen worden onverwijld aan de verhorende ambtenaar verstrekt en worden, voor zover zij niet worden overgenomen, in het proces-verbaal vermeld. Indien de verdachte met de weergave van zijn verklaring instemt, ondertekent hij deze.
Artikel 29b 1 In alle gevallen waarin een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst wordt gehoord, wordt de bijstand van een tolk ingeroepen.
2 De tolk wordt opgeroepen door de verhorende ambtenaar, tenzij anders bij wet bepaald. Tijdens het voorbereidende onderzoek kan de tolk mondeling worden opgeroepen. In alle andere gevallen geschiedt de oproeping schriftelijk.
3 Van de bijstand van een tolk wordt mededeling gedaan in het proces-verbaal.
Artikel 29c 1 In alle gevallen waarin de verdachte wordt gehoord of een verhoor bijwoont, stelt de rechterlijk ambtenaar de identiteit van de verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin. De rechterlijk ambtenaar is tevens bevoegd de identiteit van de verdachte vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, tweede lid, indien over zijn identiteit twijfel bestaat.
2 De verdachte is verplicht op bevel van een rechterlijk ambtenaar een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en zijn medewerking te verlenen aan het nemen van zijn vingerafdrukken.
Artikel 29d De taken en bevoegdheden die in deze titel aan de hulpofficier van justitie zijn toegekend, kunnen ook door de officier van justitie worden uitgeoefend.
Artikel 29e 1 Het gerecht dat tot eenige beslissing in de zaak is geroepen, is bevoegd den verdachte in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord.
2 Aan een daartoe strekkend verzoek van den verdachte wordt gevolg gegeven, tenzij het belang van het onderzoek dit verbiedt.
3 Artikel 23, vijfde lid, is van toepassing.
Artikel 29f 1 Wordt eene vervolging niet voortgezet, dan kan het gerecht in feitelijken aanleg, voor hetwelk de zaak het laatst werd vervolgd, op het verzoek van den verdachte of op voordracht van de rechter-commissaris op de voet van artikel 180, verklaren dat de zaak geëindigd is.
2 Het gerecht is bevoegd, de beslissing op het verzoek telkens gedurende een bepaalden tijd aan te houden, indien het openbaar ministerie aannemelijk maakt dat alsnog verdere vervolging zal plaats vinden.
3 Alvorens het gerecht zijn beslissing neemt, roept het de rechtstreeks belanghebbende die hem bekend is op om te worden gehoord over het verzoek van de verdachte.
4 De beschikking wordt onverwijld aan den verdachte beteekend.