Wetboek van Strafvordering (Sv)


Boek 6

Tenuitvoerlegging

Hoofdstuk 4

Geldelijke straffen en maatregelen

Tweede titel

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Artikel 6:4:9 Indien een maatregel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd, vinden de artikelen 6:4:1, 6:4:3, eerste tot en met derde lid, 6:4:4 tot en met 6:4:6, en 6:4:8, overeenkomstige toepassing.

Artikel 6:4:10 Vervallen

Artikel 6:4:11 Vervallen

Artikel 6:4:12 Vervallen

Artikel 6:4:13 Vervallen

Artikel 6:4:14 Vervallen

Artikel 6:4:15 Vervallen

Artikel 6:4:16 Vervallen

Artikel 6:4:17 Vervallen

Artikel 6:4:18 1 Indien het openbaar ministerie overeenkomstig artikel 511c een schikking met de verdachte of veroordeelde aangaat, bepaalt het de termijn waarbinnen aan de termen van die schikking moet worden voldaan. Tot dat tijdstip is de termijn waarbinnen ingevolge artikel 511b, eerste lid, een vordering aanhangig moet zijn gemaakt geschorst. Door voldoening aan die termen vervalt het recht tot indiening van de vordering of is, indien die vordering reeds is ingediend, de zaak van rechtswege geëindigd.
2 Indien na voldoening aan die termen blijkt van omstandigheden die de toepasselijkheid van de maatregel, bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zouden hebben uitgesloten, kan de gewezen verdachte of veroordeelde het openbaar ministerie verzoeken om teruggave van betaalde geldbedragen of overgedragen voorwerpen.
3 Het verzoek, bedoeld in het tweede lid, kan niet meer worden gedaan nadat drie jaren zijn verstreken sedert de dag waarop het bedrag of het laatste gedeelte daarvan, is betaald.

Artikel 6:4:19 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het bepaalde in deze titel.