Wetboek van Strafvordering (Sv)


Boek 6

Tenuitvoerlegging

Hoofdstuk 4

Geldelijke straffen en maatregelen

Eerste titel

Inning van geldboetes en schadevergoedingsmaatregelen

Artikel 6:4:1 1 Onze Minister bepaalt de dag of – in geval van toepassing van artikel 24a van het Wetboek van Strafrecht – de dagen waarop de betaling van een geldboete of een maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en de administratiekosten uiterlijk moet geschieden. Onze Minister licht de veroordeelde hierover tijdig in. De verdachte behoeft niet nader te worden ingelicht indien in de strafbeschikking is vermeld op welke dag of dagen de betaling uiterlijk moet geschieden.
2 Onze Minister kan uitstel van betaling verlenen of betaling in termijnen toestaan. Indien artikel 24a van het Wetboek van Strafrecht is toegepast, kan Onze Minister op verzoek van de veroordeelde schriftelijk een voor hem gunstiger regeling van de betaling toestaan.

Artikel 6:4:2 1 Onze Minister maant de veroordeelde schriftelijk aan tot betaling indien het bedrag dat moet worden betaald ingevolge een voor tenuitvoerlegging vatbare geldboete of maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en de administratiekosten niet in zijn geheel binnen de daarvoor gestelde termijn is voldaan. Het bedrag wordt daarbij, in het geval de veroordeling of strafbeschikking onherroepelijk is geworden, van rechtswege verhoogd met € 20. Onze Minister wijst de veroordeelde op het bepaalde in het tweede lid.
2 Is het overeenkomstig het eerste lid verhoogde bedrag na verloop van de bij de aanmaning gestelde termijn geheel of ten dele onbetaald gebleven, dan wordt het bedrag, dan wel het nog verschuldigde gedeelte daarvan, van rechtswege verder verhoogd met een vijfde, doch ten minste met € 40.
3 Zodra een verhoging krachtens het eerste lid is ingetreden, wordt het bedrag dat in termijnen of gedeelten mocht worden betaald onmiddellijk in zijn geheel opeisbaar.
4 In gevallen waarin Onze Minister, nadat de veroordeelde niet verwijtbaar in verzuim was, alsnog uitstel van betaling heeft verleend, dan wel betaling in termijnen heeft toegestaan, vinden het eerste tot en met derde lid geen toepassing, zolang de veroordeelde zijn verplichtingen volgens de getroffen nadere regeling nakomt.
5 Betalingen door de veroordeelde aan de staat gedaan ter zake van een maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, worden geacht in de eerste plaats te strekken tot voldoening van de hoofdsom, vervolgens tot de in rekening gebrachte administratiekosten en ten slotte tot de krachtens het eerste en tweede lid ingetreden verhogingen.
6 Betalingen door de veroordeelde aan de staat gedaan ter zake van een andere geldelijke sanctie, worden geacht in de eerste plaats te strekken tot voldoening van de in rekening gebrachte administratiekosten, vervolgens tot de krachtens het eerste of tweede lid ingetreden verhogingen en ten slotte tot de geldelijke sanctie.
7 De verhoging op grond van het eerste of tweede lid van het ingevolge de maatregel bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht verschuldigde bedrag vervalt aan de staat. Indien de veroordeelde voor een strafbaar feit niet of niet volledig binnen acht maanden na de dag waarop het vonnis of arrest, waarbij deze maatregel is opgelegd, onherroepelijk is geworden, aan zijn verplichting heeft voldaan, keert de staat het resterende bedrag uit aan het slachtoffer of de personen genoemd in artikel 51f, tweede lid, die geen rechtspersoon zijn. De staat verhaalt het uitgekeerde bedrag, alsmede de krachtens het eerste lid ingetreden verhogingen, op de veroordeelde.

Artikel 6:4:3 1 Bij gebreke van volledige betaling binnen de ingevolge artikel 6:4:1 bepaalde termijn wordt het verschuldigde bedrag, vermeerderd met de verhogingen voorzien in artikel 6:4:2, en de administratiekosten, na voorgaande schriftelijke waarschuwing, op de voorwerpen van de veroordeelde verhaald. In verband met het verhaal kan woonplaats worden gekozen bij Onze Minister.
2 Bij gebreke van volledige betaling binnen de ingevolge artikel 6:4:1, tweede lid, bedoelde termijn kan de opsporingsambtenaar in afwachting van de komst van de deurwaarder de maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om voor verhaal vatbare voorwerpen veilig te stellen. Deze maatregelen kunnen de vrijheid van personen die zich ter plaatse bevinden beperken.
3 Onze Minister kan afzien van het nemen van verhaal.
4 Is volledig verhaal onmogelijk gebleken of daarvan met toepassing van het tweede lid afgezien, dan wordt, na voorgaande schriftelijke waarschuwing, de vervangende vrijheidsstraf ten uitvoer gelegd.
5 Tenzij de veroordeelde hier te lande geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, wordt tot tenuitvoerlegging van vervangende vrijheidsstraf niet overgegaan dan nadat veertien dagen zijn verstreken sedert de dag waarop de in het derde lid bedoelde waarschuwing aan hem is verzonden.
6 Degene te wiens laste verhaal plaatsvindt is de kosten daarvan verschuldigd, ook indien de strafbeschikking, het vonnis of het arrest na het instellen van verzet, hoger beroep of beroep in cassatie daartegen wordt vernietigd.

Artikel 6:4:4 1 Op voorwerpen, inbeslaggenomen op grond van artikel 94a, geschiedt verhaal op de wijze voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering krachtens het onherroepelijke vonnis of arrest of de onherroepelijke strafbeschikking waarbij de geldboete, de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.
2 Dit vonnis of arrest of deze strafbeschikking geldt als de titel bedoeld in artikel 704, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Betekening van deze titel aan de veroordeelde en, zo het beslag onder een derde is gelegd, ook aan deze, kan plaatsvinden door betekening van een kennisgeving inhoudende de bij het vonnis of arrest dan wel de strafbeschikking opgelegde straf, voor zover voor het nemen van verhaal van belang.
3 Ten aanzien van derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op de inbeslaggenomen voorwerpen zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.

Artikel 6:4:5 1 Op voorwerpen van de veroordeelde die niet op grond van artikel 94a in beslag zijn genomen geschiedt verhaal krachtens een dwangbevel, medebrengende het recht om die goederen zonder vonnis aan te tasten. Verhaal kan mede worden genomen op voorwerpen als bedoeld in artikel 94a, vierde en vijfde lid, die niet reeds voor het onherroepelijk worden van het vonnis, het arrest of de strafbeschikking in beslag zijn genomen.
2 Het dwangbevel wordt in naam van de Koning uitgevaardigd door Onze Minister. Het wordt ten uitvoer gelegd als een vonnis van de burgerlijke rechter.
3 De tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan niet worden geschorst dan door een verzet, hetwelk evenwel nimmer gericht zal kunnen zijn tegen het vonnis, het arrest of de strafbeschikking, waarbij de geldboete of de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht werd opgelegd. Verzet wordt gedaan bij een met redenen omkleed verzetschrift. Het verzetschrift wordt binnen twee weken na de betekening van het dwangbevel ingediend bij de rechtbank van het arrondissement, waartoe de rechter behoort, die de straf heeft opgelegd. In geval van een strafbeschikking wordt het bezwaarschrift ingediend bij het gerecht dat van het daartegen gerichte verzet kennis heeft genomen of, indien verzet zou zijn gedaan, daarvan kennis had kunnen nemen. De behandeling van het verzet door de raadkamer vindt plaats in het openbaar. Onze Minister is bij het onderzoek tegenwoordig en wordt ter zake gehoord. De beschikking van de raadkamer wordt onverwijld aan de veroordeelde betekend. Tegen de beschikking kan door Onze Minister binnen veertien dagen daarna en door de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening, beroep in cassatie worden ingesteld. De veroordeelde is in zijn beroep slechts ontvankelijk na voorafgaande consignatie van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten ter griffie van het gerecht, dat de beschikking heeft gegeven, of tot hetwelk de rechter, van wie de beschikking afkomstig is, behoort. De Hoge Raad beslist zo spoedig mogelijk.
4 Ten aanzien van derden, die bij een inbeslagneming van voorwerpen daarop geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben, zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.
5 De kosten van verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke voet als de geldboete, onderscheidenlijk de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, verhaald op de veroordeelde. Onder de kosten van verhaal zijn begrepen de invorderingskosten.

Artikel 6:4:6 1 Verhaal kan zonder dwangbevel worden genomen op:
a. inkomsten in geld uit arbeid van de veroordeelde;
b. pensioenen, wachtgelden en andere uitkeringen waarop de veroordeelde aanspraak heeft;
c. het tegoed van een rekening bij een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, waarover de veroordeelde te eigen bate mag beschikken, alsmede, indien de bank en de veroordeelde in samenhang met die rekening een overeenkomst inzake krediet zijn aangegaan, op uit het ingevolge die overeenkomst verstrekte krediet.
2 Verhaal met toepassing van het eerste lid geschiedt door middel van een schriftelijke kennisgeving van Onze Minister. De kennisgeving bevat een voor de uitoefening van verhaal voldoende aanduiding van de persoon van de veroordeelde, en vermeldt welk bedrag uit hoofde van de veroordeling nog verschuldigd is, bij welke rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de geldboete of de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd, alsmede de plaats waar de betaling moet geschieden. Zij wordt verstrekt aan degene onder wie verhaal wordt genomen, en nadat verhaal is genomen toegezonden aan het adres dat de veroordeelde heeft opgegeven. Indien de brief onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de kennisgeving gezonden naar het in de basisregistratie personen vermelde adres. Indien de brief ook op het in de basisregistratie personen opgenomen adres onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de kennisgeving geacht aan de veroordeelde bekend te zijn.
3 Door de verstrekking van de kennisgeving is degene onder wie verhaal wordt genomen, verplicht tot betaling aan de staat van het in de kennisgeving bedoelde bedrag voor zover de veroordeelde op hem een opeisbare vordering heeft of verkrijgt. Onze Minister bepaalt de termijn waarbinnen de betaling moet geschieden. De verplichting tot betaling vervalt zodra het uit hoofde van de veroordeling verschuldigde bedrag is betaald of verhaald en uiterlijk wanneer twee jaren na de dag van de verstrekking van de kennisgeving zijn verstreken.
4 Degene onder wie verhaal wordt genomen kan zich niet ten nadele van de staat beroepen op het tenietgaan of de vermindering van zijn schuld door betaling of door verrekening met een tegenvordering dan in de gevallen waarin hij daartoe ook bevoegd zou zijn geweest bij een op het tijdstip van de betekening overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelegd beslag onder derden. Indien een andere schuldeiser op de vordering waarop verhaal wordt genomen, beslag heeft gelegd, is artikel 478 van dat Wetboek van overeenkomstige toepassing. Het verhaal wordt voor de toepassing van de artikelen 33 en 301 van de Faillissementswet met een beslag onder derden gelijkgesteld.
5 Indien verhaal is genomen op vordering van de veroordeelde tot periodieke betalingen als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, zijn de artikelen 475a tot en met 475g en 475i, tweede tot en met vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
6 Iedere belanghebbende kan zich binnen zes weken na de toezending aan de veroordeelde van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde kennisgeving bij met redenen omkleed bezwaarschrift verzetten tegen het verhaal. Artikel 6:4:5, derde lid, is op dit verzet van overeenkomstige toepassing.
7 De kosten van verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke voet als de geldboete, onderscheidenlijk de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, verhaald op de veroordeelde. Onder de kosten van verhaal zijn begrepen de invorderingskosten.
8 Verhaal zonder dwangbevel kan niet worden genomen als de veroordeelde valt onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, bedoeld in titel III van de Faillissementswet.

Artikel 6:4:7 1 Indien vervangende hechtenis wordt toegepast in het geval dat het ingevolge een voor tenuitvoerlegging vatbare geldboete verschuldigde bedrag noch volledig is betaald, noch volledig is verhaald, vermindert de duur van de vervangende hechtenis naar evenredigheid met het gedeelte van het verschuldigde bedrag dat is voldaan. Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een gedeelte van een dag vervangende hechtenis zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen.
2 Het eerste lid is ook van toepassing in gevallen waarin de betaling geschiedt nadat reeds een deel van de vervangende hechtenis ten uitvoer is gelegd.
3 Indien ter zake van het strafbare feit waarvoor de vervangende hechtenis wordt bepaald of ten uitvoer gelegd tevens gijzeling is toegepast, wordt de tijd die in gijzeling is doorgebracht in mindering gebracht op de vervangende hechtenis.

Artikel 6:4:8 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de tenuitvoerlegging van een geldboete of een maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften hebben in ieder geval betrekking op de plaats en wijze van betaling, de termijn waarbinnen die betaling moet zijn geschied, de verantwoording van de ontvangen geldbedragen, alsmede op de kosten van verhaal, de invorderingskosten daaronder begrepen.
2 De in het eerste lid bedoelde voorschriften hebben wat betreft de tenuitvoerlegging van strafbeschikkingen, vonnissen of arresten, houdende oplegging van een geldboete, voorts betrekking op de administratiekosten.
3 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de uitkering van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer of diens nabestaanden, door de staat aan het slachtoffer dat geen rechtspersoon is gedurende een in deze algemene maatregel van bestuur te bepalen tijd wordt beperkt tot slachtoffers van geweldsmisdrijven en seksuele misdrijven. Bij algemene maatregel van bestuur kan tevens worden bepaald dat aan de uit te keren bedragen een bovengrens van € 5 000 of hoger wordt gesteld met dien verstande dat deze bovengrens niet geldt voor de uitkering aan slachtoffers van een geweldsmisdrijf of seksueel misdrijf.