Wetboek van Strafvordering (Sv)
Boek 6
Tenuitvoerlegging
Hoofdstuk 2Vrijheidsbenemende straffen en maatregelen
Eerste titelOpneming, aanvang, onderbreking en invrijheidstelling
Artikel 6:2:1 1 De opneming van een persoon tegen wie een bevel tot vrijheidsbeneming of een veroordelend vonnis of arrest ten uitvoer wordt gelegd, in een daartoe bestemde inrichting of instelling als bedoeld in artikel 1 van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 1.1 van de Wet forensische zorg danwel artikel 1 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen geschiedt op grond van:a. hetzij het bevel tot aanhouding, inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis,
b. hetzij het veroordelend vonnis of arrest of een uittreksel daarvan,
c. hetzij de last tot tenuitvoerlegging van Onze Minister.
2 In het geval, bedoeld in het eerste lid, onder c, doet de ambtenaar, die de last heeft gegeven, het bevel tot voorlopige hechtenis of inverzekeringstelling of, ingeval van tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf, het veroordelend vonnis of arrest of een uittreksel daarvan ten spoedigste toekomen aan het hoofd of de directeur van de in het eerste lid bedoelde inrichting of instelling.
3 In geval van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, opgelegd bij een mondeling vonnis, geschiedt de in het eerste lid bedoelde opneming op grond van:
a. hetzij het proces-verbaal van de terechtzitting, dan wel een afschrift daarvan of uittreksel daaruit;
b. hetzij het aan de kopie van de dagvaarding of de oproeping gehechte stuk, dan wel een afschrift daarvan, houdende aantekening van het mondelinge vonnis;
c. hetzij de last tot tenuitvoerlegging van Onze Minister, dan wel een afschrift daarvan.
4 In het geval, bedoeld in het derde lid, onder c, doet de ambtenaar die de last heeft gegeven, hetzij het proces-verbaal van de terechtzitting, dan wel een afschrift daarvan of uittreksel daaruit, hetzij het aan de kopie van de dagvaarding of oproeping gehechte stuk, dan wel een afschrift daarvan, houdende aantekening van het mondelinge vonnis, ten spoedigste toekomen aan het hoofd of de directeur van de inrichting of instelling.
Artikel 6:2:2 De gevangenisstraf en de hechtenis gaan in:
a. ten aanzien van veroordeelden die zich in voorlopige hechtenis bevinden ter zake van het feit waarvoor zij veroordeeld zijn, op de dag waarop de rechterlijke beslissing onherroepelijk is geworden;
b. ten aanzien van andere veroordeelden, op de dag van de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 6:2:3 1 Indien na de einduitspraak maar voor de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk geworden vonnis of arrest, houdende veroordeling tot vrijheidsstraf, de veroordeelde is gaan lijden aan een psychische stoornis, kan het gerecht opschorting van de tenuitvoerlegging bevelen.
2 De opschorting wordt bevolen, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie, hetzij op het verzoekschrift van de raadsman van de veroordeelde. Ten aanzien van de raadsman gelden de bepalingen van de derde titel van het eerste boek.
3 Na het herstel van de veroordeelde wordt op vordering van het openbaar ministerie het bevel tot opschorting door hetzelfde gerecht ingetrokken.
4 Indien, ondanks de psychische stoornis van de veroordeelde, de tenuitvoerlegging van een andere straf mogelijk is, wordt de curator op de gewone wijze tot voldoening aan het vonnis of arrest uitgenodigd. Indien de veroordeelde nog geen curator heeft, wordt deze zo nodig voor dit doel benoemd op vordering van het openbaar ministerie.
5 Ten aanzien van de vervangende straf zijn het eerste tot en met derde lid van toepassing.
Artikel 6:2:4 1 Onze Minister kan in uitzonderlijke gevallen op verzoek van de betrokkene, het openbaar ministerie of ambtshalve de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf tijdelijk onderbreken. Deze onderbreking duurt niet langer dan noodzakelijk. Aan vreemdelingen die op grond van artikel 6:2:10, tweede lid, onder c, niet in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling, kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend.
2 Ten aanzien van de beslissingen omtrent de onderbreking van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf is hoofdstuk XIII van de Penitentiaire beginselenwet van toepassing. Ten aanzien van de beslissingen omtrent de onderbreking van de tenuitvoerlegging van jeugddetentie is hoofdstuk XV van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen van toepassing.
Artikel 6:2:5 1 De invrijheidstelling geschiedt door de directeur van de inrichting:
a. op de laatste dag van de straftijd;
b. zodra de geldigheid van het bevel tot vrijheidsbeneming ophoudt;
c. op bevel tot invrijheidstelling van Onze Minister.
2 Behoudens het bepaalde in het vierde lid vindt de invrijheidstelling in alle gevallen uiterlijk plaats op het ogenblik waarop de straftijd verstrijkt.
3 Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt, in gevallen waarin ten aanzien van een gedeelte van de straf door de rechter is bepaald dat deze geheel of gedeeltelijk niet zal worden tenuitvoergelegd, met dat gedeelte alleen rekening gehouden voor zover de tenuitvoerlegging daarvan door de rechter is gelast.
4 Invrijheidstelling geschiedt binnen drie uur na het tijdstip waarop het bevel van Onze Minister tot invrijheidstelling de directeur van de inrichting heeft bereikt. Indien de verdachte of veroordeelde op dat tijdstip nog niet in de penitentiaire inrichting is teruggekeerd, begint de termijn van drie uur te lopen vanaf het moment van terugkeer in de penitentiaire inrichting.
Artikel 6:2:6 Indien de veroordeelde meer dan één straf achtereenvolgens moet ondergaan, worden deze straffen zo enigszins mogelijk aaneensluitend ten uitvoer gelegd. In het geval meerdere straffen aaneensluitend ten uitvoer worden gelegd:
a. worden zij als één straf aangemerkt voor de toepassing van artikel 6:2:5, eerste lid;
b. worden geheel onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen vrijheidsstraffen gezamenlijk, met uitzondering van vervangende hechtenis die moet worden ondergaan, als één vrijheidsstraf aangemerkt voor de toepassing van artikel 6:2:10.
Artikel 6:2:7 1 De tijd die door de tot gevangenisstraf of hechtenis veroordeelde in het buitenland in verzekering, in voorlopige hechtenis of in detentie is doorgebracht ingevolge een Nederlands verzoek om overlevering of uitlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van deze straf, komt in mindering op de ten uitvoer te leggen straf.
2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een voorwaardelijke invrijheidstelling, tenzij die tijd, met toepassing van artikel 68, eerste lid, laatste volzin, reeds in mindering is gebracht op een andere straf die de veroordeelde heeft ondergaan.
Artikel 6:2:8 1 Een veroordeelde tot gevangenisstraf die wegens een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap daarvoor in aanmerking komt, kan worden geplaatst in een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden. In dat geval is artikel 6:2:16 van overeenkomstige toepassing.
2 Indien een veroordeelde tot gevangenisstraf tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd, wordt op regelmatige tijdstippen beoordeeld of de veroordeelde dient te worden geplaatst in een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden.
3 De plaatsing, bedoeld in het eerste lid, gebeurt overeenkomstig de Wet forensische zorg.
4 Tegen de beslissing tot plaatsing, de beslissing tot beëindiging daarvan en de beslissing tot niet plaatsing in afwijking van het advies van de rechter overeenkomstig het bepaalde in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de veroordeelde binnen vier weken nadat die beslissing aan hem is medegedeeld beroep instellen bij de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Hoofdstuk XVI van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden is van overeenkomstige toepassing.
5 De overplaatsing en het beroep daartegen van de veroordeelden geschieden overeenkomstig de regels die van toepassing zijn op de overplaatsing en het beroep daartegen van ter beschikking gestelden ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege is gegeven.
6 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de tot hechtenis of vervangende hechtenis veroordeelde.
Artikel 6:2:9 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het bepaalde in deze titel.
2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het op last van Onze Minister plaatsen van een veroordeelde tot gevangenisstraf in een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden, indien deze wegens een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap daarvoor in aanmerking komt, en de beëindiging daarvan.
3 De in het eerste lid bedoelde nadere regels die worden gesteld met betrekking tot het onderbreken van de tenuitvoerlegging betreffen in elk geval de voorwaarden waaraan een betrokkene moet voldoen om hiervoor in aanmerking te komen, de bevoegdheid tot en de wijze van verlening alsmede de voorwaarden die hieraan kunnen worden verbonden.
4 De in het eerste lid bedoelde nadere regels die worden gesteld met betrekking tot de beoordeling of een veroordeelde tot gevangenisstraf alsmede tot de maatregel van ter beschikking stelling met bevel tot verpleging van overheidswege dient te worden geplaatst in een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden betreffen in elk geval de frequentie van de beoordelingen, de te volgen procedure, waaronder de advisering door gedragsdeskundigen, en de wijze waarop de beoordelingen dienen plaats te vinden.
Tweede titel
Voorwaardelijke invrijheidstelling
Artikel 6:2:10 1 Voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden verleend:a. aan de veroordeelde tot vrijheidsstraf van meer dan een jaar en ten hoogste twee jaren wanneer de vrijheidsbeneming ten minste een jaar heeft geduurd en van het alsdan nog ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf een derde gedeelte is ondergaan;
b. aan de veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaren wanneer hij twee derde gedeelte daarvan heeft ondergaan, met dien verstande dat de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, niet langer kan zijn dan twee jaren.
2 Het eerste lid is niet van toepassing indien:
a. de rechter heeft bepaald dat een gedeelte van de vrijheidsstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd;
b. de rechter heeft gelast dat de niet ten uitvoer gelegde straf of een gedeelte daarvan alsnog ten uitvoer wordt gelegd omdat enige gestelde voorwaarde niet is nageleefd;
c. de veroordeelde een vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
3 Bij de beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
a. de mate waarin en de wijze waarop de veroordeelde door zijn gedrag heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving;
b. de mogelijkheden om eventuele aan de invrijheidstelling verbonden risico’s te beperken en beheersen;
c. de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, waaronder de door de veroordeelde geleverde inspanningen om de door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden.
4 In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid in het geval van de tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde vrijheidsstraf in Nederland bepalen dat:
a. de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip kan plaatsvinden, indien de veroordeelde op dat eerdere tijdstip voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld, als de tenuitvoerlegging niet aan Nederland zou zijn overgedragen;
b. de voorwaardelijke invrijheidstelling op een later tijdstip kan plaatsvinden, voor zover de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling op dat latere tijdstip de instemming van de buitenlandse autoriteit met de overbrenging van de veroordeelde naar Nederland heeft bevorderd.
5 Artikel 6:2:5 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6:2:11 1 De voorwaardelijke invrijheidstelling geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2 Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen daarnaast bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde worden gesteld. Indien aan de voorwaardelijke invrijheidstelling een bijzondere voorwaarde is gesteld, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:
a. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
3 De bijzondere voorwaarden kunnen inhouden:
a. een verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen;
b. een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden of te vestigen;
c. een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;
d. een verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij een bepaalde instantie;
e. een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol en de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
f. opneming van de veroordeelde in een zorginstelling gedurende een bepaalde termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd;
g. een verplichting zich onder behandeling te stellen van een deskundige of zorginstelling gedurende een bepaalde termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd;
h. het verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang gedurende een bepaalde termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd;
i. het deelnemen aan een gedragsinterventie;
j. een verbod vrijwilligerswerk van een bepaalde aard te verrichten;
k. een beperking van het recht om Nederland te verlaten;
l. gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade of het treffen van een regeling voor het betalen van de schadevergoeding in termijnen;
m. de plicht te verhuizen uit een bepaald gebied;
n. andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende, waaraan deze gedurende de proeftijd heeft te voldoen.
4 Aan een bijzondere voorwaarde kan elektronisch toezicht worden verbonden.
Artikel 6:2:12 1 Het openbaar ministerie beslist over het verlenen en herroepen van voorwaardelijke invrijheidstelling en over het stellen, wijzigen of opheffen van bijzondere voorwaarden. De beslissingen van het openbaar ministerie zijn met redenen omkleed. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde in kennis van zijn beslissingen.
2 De directeur van de penitentiaire inrichting en de reclassering adviseren omtrent de beslissingen, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 6:2:13 1 Uiterlijk vier weken voor het in artikel 6:2:10, eerste of vierde lid, bedoelde tijdstip stelt het openbaar ministerie de veroordeelde in kennis van zijn beslissing over het al dan niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling. De beslissing kan ook inhouden dat een beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld voor een termijn van ten hoogste zes maanden. Indien voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, beslist het openbaar ministerie eveneens over de daaraan verbonden voorwaarden.
2 Indien geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, kan de veroordeelde ten minste zes maanden na de daartoe strekkende beslissing, eenmaal verzoeken om alsnog voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Het openbaar ministerie beslist binnen twee maanden na de ontvangst van het verzoek en stelt de veroordeelde van zijn beslissing in kennis. Indien alsnog voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, bepaalt het openbaar ministerie de dag van de voorwaardelijke invrijheidstelling en beslist eveneens over de daaraan verbonden voorwaarden. Indien na het verzoek opnieuw geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, zijn de vorige volzinnen van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6:2:13a 1 Voorwaardelijke invrijheidstelling kan geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien:
a. er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
b. de veroordeelde een bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
2 De voorwaardelijke invrijheidstelling kan ook worden herroepen indien het gedrag van de veroordeelde, bedoeld in het eerste lid, zich heeft voorgedaan in de periode dat de proeftijd niet loopt op grond van artikel 6:1:18, derde lid.
3 De voorwaardelijke invrijheidstelling kan voorts worden herroepen indien de veroordeelde niet langer rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000.
4 Het openbaar ministerie ziet slechts af van de herroeping, indien naar zijn oordeel met het wijzigen van de voorwaarden of met een waarschuwing kan worden volstaan.
Artikel 6:2:13b 1 Indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen, kan de aanhouding van de veroordeelde worden bevolen door het openbaar ministerie. Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.
2 Indien de veroordeelde is aangehouden, beslist het openbaar ministerie binnen drie dagen na die aanhouding over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
3 Indien het openbaar ministerie beslist tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, gelast het de verdere tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf door onderbrenging van de veroordeelde in een penitentiaire inrichting. Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk is herroepen, wordt de veroordeelde, nadat hij het alsnog ten uitvoer te leggen gedeelte van de vrijheidsstraf heeft ondergaan, opnieuw voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
4 Indien het openbaar ministerie niet beslist tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de aangehouden veroordeelde, wordt zijn voorwaardelijke invrijheidstelling hervat.
5 Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen nadat de veroordeelde is aangehouden, wordt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geacht te zijn hervat op de dag van de aanhouding, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 6:2:13c Deze titel is niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 6:2:14 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het bepaalde in deze titel. Deze nadere regels betreffen in elk geval de totstandkoming van de beslissingen omtrent het stellen, aanvullen, wijzigen of opheffen van bijzondere voorwaarden.
Derde titel
Verpleging van overheidswege en terbeschikkingstelling
Artikel 6:2:15 Dit onderdeel is nog niet inwerking getredenArtikel 6:2:16 Onze Minister ziet erop toe dat de ter beschikking gestelde die van overheidswege wordt verpleegd de nodige behandeling krijgt; de veiligheid van de samenleving in acht wordt genomen en de belangen van slachtoffers worden gediend. Hij kan met betrekking tot bepaalde verpleegden aan het hoofd van de instelling bijzondere aanwijzingen geven in het belang van de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen of het belang van de slachtoffers.
Artikel 6:2:17 1 Beëindiging door de rechter van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege vindt niet plaats dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest.
2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de rechter bij de beslissing de maatregel van terbeschikkingstelling niet te verlengen met toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:5, aanhef en onderdeel a, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, dan wel een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten afgeeft.
3 Een terbeschikkingstelling vervalt bij het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak waarbij dezelfde persoon wederom ter beschikking wordt gesteld.
Artikel 6:2:18 1 Onze Minister kan de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege beëindigen ten aanzien van de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Toepassing van het eerste lid kan slechts geschieden ten aanzien van een vreemdeling voor wie door Onze Minister een passende voorziening in het land van herkomst is geregeld, gericht op in ieder geval vermindering van de stoornis en het daarmee samenhangende recidivegevaar en die daadwerkelijk uit Nederland is uitgezet.
3 Aan de beëindiging wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling Nederland verlaat en niet naar Nederland terugkeert.
4 Indien Onze Minister het voornemen heeft om toepassing te geven aan het bepaalde in het eerste lid, stelt hij de veroordeelde van dit voornemen in kennis. Onze Minister kan over het voornemen tot toepassing van het eerste lid advies vragen aan het openbaar ministerie. In dat geval wordt het advies gevoegd bij de kennisgeving van het voornemen aan de veroordeelde.
5 Tegen het voornemen van Onze Minister bedoeld in het vierde lid, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na ontvangst van de kennisgeving hiervan een bezwaarschrift indienen bij het gerecht, dat in hoogste feitelijke instantie de tot vrijheidsbeneming strekkende sanctie heeft opgelegd.
6 Het in het vijfde lid bedoelde gerecht onderzoekt zo spoedig mogelijk na ontvangst van een tijdig ingediend bezwaarschrift of Onze Minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing kan komen. De veroordeelde wordt bij het onderzoek gehoord, althans opgeroepen. Indien de veroordeelde geen raadsman heeft, geeft de voorzitter aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand last tot aanwijzing van een raadsman. De artikelen 21 tot en met 25 zijn van overeenkomstige toepassing. Van zijn beslissing stelt het gerecht Onze Minister en de veroordeelde schriftelijk in kennis.
Vierde titel
Inrichting voor stelselmatige daders
Artikel 6:2:19 1 Plaatsing van degene aan wie de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is opgelegd, geschiedt in een door Onze Minister aangewezen inrichting voor stelselmatige daders.2 De kosten van de tenuitvoerlegging van de laatste fase van de maatregel komen ten laste van gemeenten die deelnemen aan de tenuitvoerlegging daarvan.
Artikel 6:2:20 Onze Minister kan de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders te allen tijde beëindigen.
Artikel 6:2:21 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het bepaalde in deze titel. Deze nadere regels zien in elk geval op de kosten van de tenuitvoerlegging van de maatregel die ten laste van de gemeenten komen.
Vijfde titel
Maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
Artikel 6:2:22 1 De maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eindigt voorwaardelijk na twee jaar, tenzij de maatregel wordt verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 6:6:31. De termijn gaat in nadat de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden. De maatregel vervalt bij het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak waarbij aan de betrokkene wederom de maatregel of de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, wordt opgelegd.2 De termijn van de maatregel loopt niet:
a. gedurende de tijd dat aan de veroordeelde uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij uit zodanige vrijheidsontneming ongeoorloofd afwezig is;
b. wanneer de veroordeelde langer dan een week ongeoorloofd afwezig is uit de plaats die voor de tenuitvoerlegging van de maatregel is aangewezen;
c. wanneer de maatregel voorwaardelijk is geëindigd als bedoeld in het eerste lid en artikel 6:6:31.
3 Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, kan Onze Minister de maatregel te allen tijde, na advies te hebben ingewonnen van de raad voor de kinderbescherming, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk beëindigen.