Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van niet-digitaal procederen) (Rv)


Eerste Boek

De wijze van procederen voor de rechtbanken, de hoven en de Hoge Raad

Tweede titel

De dagvaardingsprocedure in eerste aanleg

Tiende afdeling

Incidentele vorderingen

§ 3

Voeging en tussenkomst

Artikel 217 Ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen.

Artikel 218 Deze vordering wordt ingesteld bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen.

Artikel 219 1 De conclusie vermeldt:
a. de voornaam, de naam en de woonplaats van degene die de vordering instelt;
b. de vordering en de gronden waarop zij berust;
c. in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, de naam van degene die als advocaat wordt gesteld.
2 De in het eerste lid aangeduide gegevens worden vermeld op straffe van nietigheid. Artikel 122 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 219a 1 De rechter houdt de zaak aan zolang degene die vordert zich te mogen voegen of te mogen tussenkomen het griffierecht niet heeft voldaan en de termijn genoemd in artikel 5, tweede lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken nog loopt.
2 Heeft degene die de vordering instelt, het griffierecht niet tijdig voldaan, dan verklaart de rechter hem niet ontvankelijk in de vordering. Voordat de rechter hiertoe overgaat, stelt hij degene die de vordering heeft ingesteld in de gelegenheid zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
3 Artikel 127a, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.