Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd)


Hoofdstuk 3

Opname en verblijf in een accommodatie

§ 2

Onvrijwillige opname en verblijf

§ 2.3

Het verzoek

Artikel 26 1 Het CIZ doet zo spoedig mogelijk doch binnen drie weken na de dag van ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 25, eerste lid, bij de rechter een verzoek tot het verlenen van een machtiging. Indien het een cliënt betreft die al op grond van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling in een accommodatie verblijft, doet het CIZ het verzoek bij de rechter binnen één week na de dag van ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 25, eerste lid.
2 Bij de behandeling van een aanvraag kan het CIZ gebruikmaken van de informatie die aan het CIZ is verstrekt voor de vaststelling van het recht op zorg, bedoeld in de artikelen 3.2.3 en 3.2.4 van de Wet langdurige zorg. Deze informatie kan bestaan uit bijzondere persoonsgegevens.
3 Het CIZ doet het in het eerste lid bedoelde verzoek indien er grond is om aan te nemen dat de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf onvrijwillig is en voldaan wordt aan de in artikel 24, tweede tot en met vierde lid, genoemde voorwaarden.
4 Indien het CIZ besluit om geen verzoek als bedoeld in het eerste lid in te dienen, doet het hiervan mededeling aan de aanvrager.
5 Indien het verzoek een persoon betreft die al in een accommodatie verblijft, deelt het CIZ zijn beslissing schriftelijk mee aan de zorgaanbieder die deze accommodatie beheert.
6 Het CIZ overlegt bij het verzoek tot het verlenen van een machtiging:
a. het indicatiebesluit dat op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg door het CIZ is vastgesteld, dan wel de verklaring, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c;
b. de aanvraag, bedoeld in artikel 25;
c. de bescheiden, bedoeld in artikel 25, vierde lid, en
d. een verklaring van een ter zake kundige arts die de cliënt met het oog op de machtiging kort te voren heeft onderzocht, maar die ten minste gedurende één jaar geen zorg heeft verleend aan de cliënt en ten opzichte van de zorgaanbieder onafhankelijk functioneert.
7 Ingeval het verzoek tot het verlenen van een machtiging een cliënt betreft die al in een accommodatie verblijft, overlegt het CIZ naast de bescheiden, genoemd in het vijfde lid, een afschrift van het zorgplan, bedoeld in artikel 5.
8 Het CIZ vermeldt in het verzoek de gewenste duur van de machtiging.

Artikel 27 1 Uit de verklaring, bedoeld in artikel 26, zesde lid, onderdeel d, blijkt:
a. dat er sprake is van onvrijwilligheid, als bedoeld in artikel 24, tweede lid, en waaruit deze onvrijwilligheid bestaat;
b. dat er sprake is van gedrag van de cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, dat leidt tot ernstig nadeel;
c. dat de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf noodzakelijk is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden;
d. dat de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden, en
e. dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
2 De verklaring verschaft inzicht in de actuele situatie van de cliënt, wordt met redenen omkleed en ondertekend.
3 De arts die de verklaring opstelt, pleegt van tevoren overleg met de zorgaanbieder die de cliënt zorg verleent of, indien deze ontbreekt, met de huisarts van de cliënt.

Artikel 28 1 Het CIZ zendt een aanvraag, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, tot behandeling waarvan kennelijk de officier van justitie, bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, bevoegd is, onverwijld door naar de officier van justitie bij het desbetreffende arrondissementsparket, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.
2 Het CIZ zendt een aanvraag, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, met betrekking tot een cliënt, van wie het heeft geconstateerd dat deze naast zijn psychogeriatrische stoornis of verstandelijke handicap een andere psychische stoornis heeft, waarvoor ingevolge zijn gedrag en de benodigde zorg, opname en verblijf in een accommodatie als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, het meest aangewezen is, onverwijld door naar de officier van justitie bij het desbetreffende arrondissementsparket, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.