Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)


Hoofdstuk 2

De verzekering

§ 2.1

De verzekering

Artikel 16

De verzekerden

Naast de op grond van artikel 7 verplicht verzekerde personen en de op grond van artikel 10 als verzekerd beschouwde personen zijn op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen eveneens verzekerd personen die zich vrijwillig hebben verzekerd op grond van paragraaf 2 van dit hoofdstuk.

Artikel 17

Aaneensluitende verzekeringen

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen gelden aaneensluitende verzekeringen op grond van deze wet als één verzekering.

§ 2.2

De vrijwillige verzekering

Artikel 18

Verplichte toelating tot vrijwillige verzekering

1 Het UWV laat op grond van deze paragraaf tot de vrijwillige verzekering toe, mits hij hier te lande woont:
a. de persoon, wiens verplichte verzekering is geëindigd en van wie op grond van gebleken omstandigheden redelijkerwijze valt aan te nemen dat onderbreking van die verplichte verzekering van korte duur zal zijn, dan wel die beschikbaar is om arbeid te aanvaarden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de Werkloosheidswet;
b. de persoon, die, terwijl hij hier te lande woonde, in het buitenland verplicht verzekerd was tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid, mits:
1°. hij niet meer in het buitenland verzekerd is, omdat hij niet langer werkzaamheden verricht in het buitenland; en
2°. op grond van gebleken omstandigheden redelijkerwijze valt aan te nemen, dat het zijn bedoeling is bij geboden gelegenheid opnieuw een dienstbetrekking aan te gaan;
c. de persoon, wiens verplichte verzekering is geëindigd en die als zelfstandige werkzaamheden verricht of gaat verrichten, of als echtgenoot van de zelfstandige meewerkt of gaat meewerken, indien gedurende één jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het einde van zijn verplichte verzekering, onafgebroken, al dan niet in Nederland, op grond van een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid op hem van toepassing is geweest;
d. de persoon, die uit hoofde van een dienstbetrekking op grond waarvan slechts een gedeelte van een normale werkweek arbeid wordt verricht verplicht verzekerd is, indien op hem gedurende de drie jaren, onmiddellijk voorafgaande aan de dag van aanvang van de vrijwillige verzekering, onafgebroken een wettelijke regeling tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid van toepassing is geweest;
e. de persoon, wiens arbeidsverhouding op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de Ziektewet niet als dienstbetrekking wordt beschouwd;
f. de persoon, die op grond van artikel 7 van de Ziektewet als werknemer wordt beschouwd en tevens als zelfstandige werkzaamheden gaat verrichten of als echtgenoot van die zelfstandige meewerkt of gaat meewerken, indien gedurende de drie jaren, onmiddellijk voorafgaand aan de dag van aanvang van zijn vrijwillige verzekering, onafgebroken, al dan niet in Nederland, op grond van een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van volledig duurzame arbeidsongeschiktheid of verminderde arbeidsgeschiktheid op hem van toepassing is geweest;
g. de persoon, wiens recht op een uitkering krachtens deze wet is beëindigd.
2 De in het eerste lid bedoelde verplichting bestaat eveneens ten aanzien van de persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt en die op grond van artikel 3, tweede of vijfde lid, van de Ziektewet, niet als werknemer wordt beschouwd, en
a. wiens verplichte verzekering is geëindigd en die buiten Nederland woont, aldaar direct aansluitend op de beëindiging van de verplichte verzekering een dienstbetrekking vervult voor de duur van maximaal vijf jaar en wiens werkgever binnen Nederland woont of gevestigd is;
b. die Nederlander is en die is uitgezonden om werkzaamheden te verrichten voor door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking;
c. die Nederlander is en die is uitgezonden om, in of buiten Nederland, werkzaamheden te verrichten voor een volkenrechtelijke organisatie, waarvan Nederland lid is dan wel waarvan de werkzaamheden door Nederland worden ondersteund;
d. die in Nederland woont, en buiten Nederland een dienstbetrekking vervult; of
e. die Nederlander is en buiten Nederland werkzaamheden verricht die worden bekostigd door het Rijk en die tevens in opdracht van het Rijk worden verricht in het kader van een wettelijke taakomschrijving of ter uitvoering van een internationaal verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie.
3 Aan het vervullen van een dienstbetrekking als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, dient een aaneengesloten periode van verplichte verzekering van ten minste één jaar te zijn voorafgegaan.
4 Met de Nederlander, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b, c en e, wordt gelijkgesteld de persoon, die onderdaan is van een van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of onderdaan is van een Staat, waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten, mits hij voor hij werd uitgezonden in Nederland woonde.
5 De in het eerste lid, onderdelen c en d, genoemde termijn van één jaar respectievelijk van drie jaren wordt geacht niet te zijn onderbroken:
a. indien de betrokkene gedurende niet meer dan zestig dagen niet verzekerd is geweest;
b. gedurende de wachttijd als bedoeld in artikel 23.
6 De in het eerste lid, onderdelen c respectievelijk d, genoemde voorwaarde van een verzekeringsduur van één jaar respectievelijk van drie jaren wordt geacht te zijn vervuld, indien de betrokkene een uitkering ontvangt op grond van deze wet.

Artikel 19

Indiening verzoek en aanvang vrijwillige verzekering

1 Het verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering wordt ingediend bij het UWV:
a. door de in artikel 18, eerste lid, onderdelen a, b en c, bedoelde personen binnen dertien weken na het einde van hun verplichte verzekering;
b. door de in artikel 18, eerste lid, onderdeel f, bedoelde persoon: binnen dertien weken na de dag, waarop zijn werkzaamheden als zelfstandige of zijn werkzaamheden als echtgenoot van de zelfstandige in diens bedrijfs- of beroepsuitoefening, een aanvang hebben genomen;
c. door de in artikel 18, tweede lid, onderdeel a, bedoelde persoon: binnen dertien weken na de dag, waarop de verplichte verzekering is geëindigd;
d. door de in artikel 18, tweede lid, onderdelen b, c en e, bedoelde persoon: binnen dertien weken na de dag van zijn vertrek naar het buitenland dan wel, indien de in artikel 18, tweede lid, onderdeel c, bedoelde werkzaamheden worden verricht in Nederland, binnen dertien weken na de dag waarop die werkzaamheden een aanvang hebben genomen;
e. door de in artikel 18, tweede lid, onderdeel d, bedoelde persoon: binnen dertien weken na de dag, waarop zijn werkzaamheden buiten Nederland een aanvang hebben genomen.
2 Het UWV kan bepalen dat een verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering, ingediend na de daartoe op grond van deze wet of de daarop berustende bepalingen gestelde termijn, geacht wordt tijdig te zijn ingekomen, indien de persoon die het verzoek heeft gedaan, redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.
3 De vrijwillige verzekering vangt aan:
a. voor de in artikel 18, eerste lid, onderdelen a, b en c, en tweede lid, onderdeel a, bedoelde persoon: op de dag na die, waarop de verplichte verzekering is geëindigd;
b. voor de in artikel 18, eerste lid, onderdelen d, e en f, bedoelde persoon: op de dag van ontvangst van zijn verzoek om toelating;
c. voor de in artikel 18, tweede lid, onderdelen b, c en e, bedoelde persoon: op de dag van zijn vertrek naar het buitenland dan wel, indien de in artikel 18, tweede lid, onderdeel c, bedoelde werkzaamheden worden verricht in Nederland, op de dag waarop die werkzaamheden een aanvang hebben genomen.
d. voor de in artikel 18, tweede lid, onderdeel d, bedoelde persoon: op de dag, waarop zijn werkzaamheden buiten Nederland een aanvang hebben genomen.

Artikel 20

Beëindiging vrijwillige verzekering

Het UWV beëindigt de vrijwillige verzekering:
a. op verzoek van de vrijwillig verzekerde met ingang van een door hem te bepalen datum;
b. met ingang van de dag, waarop de termijn van vijf jaar, bedoeld in artikel 18, tweede lid, onderdeel a, is verstreken;
c. met ingang van de dag, waarop de werkzaamheden, bedoeld in artikel 18, tweede lid, worden beëindigd en de vrijwillig verzekerde niet langer geacht kan worden inkomsten te verkrijgen wegens eindiging van die werkzaamheden dan wel inkomsten te derven in geval van ziekte;
d. met ingang van de dag, waarop de vrijwillig verzekerde verplicht verzekerd wordt op grond van deze wet;
e. indien de verschuldigde premie over een periode van twee volle kalendermaanden niet, niet volledig of niet tijdig wordt betaald; of
f. indien niet langer wordt voldaan aan andere vereisten voor toelating tot de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 18, tweede lid.

Artikel 21

Hoogte dagloon en WGA-uitkering vrijwillige verzekering

1 De persoon, die om toelating tot de vrijwillige verzekering verzoekt, bepaalt bij de aanvang van de vrijwillige verzekering de hoogte van het dagloon, met dien verstande dat dit niet meer kan bedragen dan:
a. het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen genoemde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag eventueel verhoogd of verlaagd krachtens artikel 18 van die wet; en
b. het loon of het inkomen dat hij in geval van volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid naar het oordeel van het UWV derft.
2 Voor de persoon die verzekerde is op grond van deze paragraaf blijven bij het vaststellen van het recht op een WGA-uitkering en de duur en hoogte daarvan de artikelen 54, derde en vierde lid, 58, en 59 tot en met 62 buiten toepassing.
3 De hoogte van de WGA-uitkering op grond van de vrijwillige verzekering bedraagt per kalendermaand: I × J waarbij:
I staat voor maandloon; en
J staat voor het uitkeringspercentage, dat bij een arbeidsongeschiktheid van
a. 35–45%, 28%;
b. 45–55%, 35%;
c. 55–65%, 42%;
d. 65–80%, 50,75%; en bij
e. 80% of meer 70%, bedraagt.
4 De hoogte van de uitkering, bedoeld in het derde lid, wordt eerst nadat een wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid ten minste twee kalendermaanden heeft voortgeduurd, herzien.
5 Op de WGA-uitkering, bedoeld in het derde lid, wordt, indien de persoon, die op grond van deze paragraaf verzekerd is, een inkomen verdient dat hoger is dan zijn resterende verdiencapaciteit als bedoeld in artikel 60, vierde en vijfde lid, per kalendermaand in mindering gebracht: 0,7 x A x B/C waarbij:
A staat voor dat meerdere;
B staat voor het dagloon waarnaar de WGA-uitkering is berekend;
C staat voor het dagloon waarnaar de WGA-uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
6 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen als bedoeld in dit artikel wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.

Artikel 21a

Nadere regels UWV

Het UWV stelt nadere regels met betrekking tot de vrijwillige verzekering. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen met betrekking tot:
a. de toelating tot de vrijwillige verzekering;
b. het einde van de vrijwillige verzekering; en
c. het dagloon, bedoeld in artikel 21, eerste lid.

Artikel 22

Schakelbepaling

Voorzover daarvan in deze paragraaf niet wordt afgeweken zijn de overige artikelen van deze wet en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing op deze paragraaf.