Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)


Hoofdstuk 1

Definities en algemene bepalingen

§ 1.1

Diverse algemene begrippen

Artikel 1

Algemene begrippen

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
– arbeidsongeschiktheidsuitkering: de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in hoofdstuk 6;
– arbodienst: een dienst als bedoeld in artikel 14a, tweede en derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet;
– burgerservicenummer: het nummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;
– eigenrisicodrager: de werkgever aan wie op grond van artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet financiering sociale verzekeringen toestemming is verleend om zelf het risico te dragen van betaling van het daarvoor in aanmerking komende deel van de WGA-uitkering;
– inkomen uit arbeid: loon als bedoeld in artikel 12, met dien verstande dat niet tot het inkomen uit arbeid worden gerekend:
1°. uitkeringen op grond van een werknemersverzekering en de Wet arbeid en zorg of wachtgeld als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, tweede zin, van de Werkloosheidswet al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat;
2°. hetgeen wordt genoten op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van naar aard en strekking met artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstige regelingen, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat;
3°. het voordeel van het voor privé-doeleinden ter beschikking stellen van een auto, bedoeld in artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964;
– justitiële inrichting: een penitentiaire inrichting, een instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;
– lichaam: publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon, maat- en vennootschap, samenwerkingsvorm zonder rechtspersoonlijkheid die maatschappelijk kan worden gelijkgesteld met een vereniging, onderneming van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;
– maatmaninkomen: hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen;
– onbetaald verlof: een tussen werkgever en werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen verlof, waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht;
– Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
– overheidswerkgever: de werkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van de Werkloosheidswet;
– reïntegratie: herstel, behoud en bevordering van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid en bevordering van inschakeling in de arbeid met dien verstande dat onder arbeid niet wordt verstaan arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening;
– reïntegratiebedrijf: een natuurlijke persoon dan wel rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevordert met dien verstande dat onder arbeid niet wordt verstaan arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening;
– reïntegratieplan: het plan, bedoeld in artikel 39, derde lid;
– reïntegratievisie: de reïntegratievisie, bedoeld in artikel 39, eerste lid;
– uitreiziger: persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan het UWV, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap;
– UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
– vreemdeling: de persoon, bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000;
– vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel: een bij onherroepelijk geworden vonnis opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht;
– wachtgeld: wachtgeld op grond van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, uitkering op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, wachtgeld of daarmee gelijkgestelde uitkering op grond van de Algemene militaire pensioenwet, of een met die wachtgelden of die uitkeringen vergelijkbare uitkering op grond van ontslag of werkloosheid, met uitzondering van een uitkering in verband met functioneel leeftijdsontslag of vrijwillig vervroegd uittreden;
– wachttijd: de wachttijd, bedoeld in artikel 23;
– WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten, bedoeld in hoofdstuk 7;
– zelfstandige: de persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt:
1°. die in Nederland woont en die belastbare winst uit onderneming als bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet, en de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in paragraaf 3.2.5 van die wet, geniet, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft;
2°. die niet in Nederland woont en die belastbare winst uit Nederlandse onderneming als bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet, en de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in paragraaf 3.2.5 van die wet, geniet, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft; of
3°. die directeur-grootaandeelhouder is, en het werk tot stand brengt uitsluitend voor rekening en risico van de onderneming van de rechtspersoon waarvan hij directeur-grootaandeelhouder is.

Artikel 1a 1 Onder arbeidsuur wordt in deze wet verstaan:
a. uur waarover een werknemer inkomen uit arbeid heeft ontvangen; of
b. uur waarover een werknemer recht heeft op inkomen uit arbeid.
2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waarbij:
a. uren worden gelijkgesteld met een arbeidsuur als bedoeld in het eerste lid;
b. arbeidsuren als bedoeld in het eerste lid niet als arbeidsuren worden aangemerkt;
c. vastgesteld wordt welke in het kader van een dienstbetrekking ontvangen bedragen in aanmerking komen voor omrekening naar arbeidsuren en hoeveel arbeidsuren deze bedragen vertegenwoordigen.

Artikel 2

Gelijkstelling niet-gehuwden met gehuwden

1 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:
a. echtgenoot: geregistreerde partner;
b. gehuwd: als partner geregistreerd.
2 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
b. als ongehuwd mede aangemerkt de persoon die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
3 Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4 Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;
b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.
5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander als bedoeld in het derde lid.
6 Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel d.
7 Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.
8 Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het zevende lid wordt verstaan een pleegkind voor wie de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of de Jeugdwet, of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

Artikel 3

Woon- en vestigingsplaats

1 Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
2 Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen die binnen Nederland hun thuishaven hebben, als deel van Nederland beschouwd.

§ 1.2

Begrip volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en gedeeltelijk arbeidsgeschikt

Artikel 4

Definitie volledig en duurzaam arbeidsongeschikt

1 Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2 In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3 Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

Artikel 5

Definitie gedeeltelijk arbeidsgeschikt

Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

Artikel 6

Nadere bepalingen definitie volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en definitie gedeeltelijk arbeidsgeschikt

1 De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
2 Bij het vaststellen van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid wordt, zo mogelijk, rekening gehouden met verkregen nieuwe bekwaamheden, maar wordt buiten beschouwing gelaten of de verzekerde de arbeid feitelijk kan verkrijgen. Indien de verzekerde arbeid verricht of laatst heeft verricht waarvoor de werkgever loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt in verband met een verminderde loonwaarde van de verzekerde, wordt bij het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid rekening gehouden met deze omstandigheid.
3 Onder arbeid als bedoeld in artikel 4, eerste lid, en 5 wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid, en de artikelen 4 en 5 nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld die voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten en gedeeltelijk arbeidsgeschikten verschillend kunnen zijn. Hierbij kan tevens onderscheid worden gemaakt tussen de situaties, bedoeld in artikel 4, tweede en derde lid.
5 De voordracht voor een krachtens het vierde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur, dan wel de vaststelling van een ministeriële regeling op basis van een dergelijke algemene maatregel van bestuur, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
6 Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, maakt de verzekeringsarts zo veel mogelijk gebruik van wetenschappelijke inzichten die de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid of de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid kunnen ondersteunen.

§ 1.3

Begrip verplicht verzekerde

Artikel 7

De verplicht verzekerde

1 Verplicht verzekerd is de werknemer.
2 Een aanvraag tot het geven van een beschikking over het verplicht verzekerd zijn op grond van deze wet kan door de werknemer uitsluitend bij het UWV worden ingediend.

Artikel 8

De werknemer

1 Werknemer is de werknemer in de zin van de Ziektewet met uitzondering van de werknemer:
a. die zijn werknemerschap ontleent aan artikel 4, eerste lid, onderdeel g, van die wet, of
b. die de leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.
2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat personen die buiten Nederland wonen ook als werknemer worden aangemerkt, voorzover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen.
3 Bij de toepassing van het eerste lid blijft artikel 6, tweede lid, van de Ziektewet buiten toepassing ten aanzien van de persoon die geen arbeid verricht wegens het genieten van ononderbroken onbetaald verlof tot een maximum van achttien maanden, waarbij perioden van onbetaald verlof die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen als ononderbroken onbetaald verlof worden aangemerkt.

Artikel 9

Uitbreiding werknemerschap

Als werknemer wordt mede beschouwd:
a. in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen de persoon, die:
1° in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet, doch aan wie geen uitkering wordt verleend op grond van enige bepaling van die wet of van een regeling als bedoeld in onderdeel b; of
2° als gevolg van de regels gesteld in de ministeriële regeling op grond van artikel 1a, tweede lid, geen arbeidsuren minder heeft als bedoeld onder 1°;
b. de persoon, die wegens werkloosheid niet werkt en die op grond van een bij ministeriële regeling aan te wijzen, van overheidswege getroffen regeling, uitkering ontvangt.

Artikel 10

Nawerking verzekering

1 De persoon die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ziek wordt, wordt voor het recht op een uitkering op grond van deze wet beschouwd alsof hij verzekerd was gebleven. Indien de verzekering berust op een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 van de Ziektewet, is de eerste zin eerst na het eindigen van die dienstbetrekking van toepassing.
2 Het eerste lid blijft buiten toepassing ten aanzien van de persoon, die op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel a of b van de Ziektewet, niet verzekerd is.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld, op grond waarvan personen, die niet verzekerd zijn en die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt worden als gevolg van bij die maatregel aan te wijzen beroepsziekten, voor het recht op een uitkering worden beschouwd alsof zij verzekerd zijn.

§ 1.4

Begrip werkgever

Artikel 11

De werkgever

1 Werkgever is de werkgever in de zin van de Ziektewet behoudens voorzover deze zijn werkgeverschap ontleent aan artikel 10, onder 1°, onder g, van die wet.
2 In de gevallen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, is werkgever de natuurlijke persoon tot wie, het lichaam of het orgaan van een lichaam tot welk, de werknemer in dienstbetrekking staat.
3 In de gevallen, bedoeld in artikel 9, wordt als werkgever aangemerkt de persoon of instantie, die door Onze Minister als werkgever wordt aangewezen.

§ 1.5

Het begrip loon en het begrip dagloon

Artikel 12

Het loon

1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. loon: het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen; en
b. minimumloon: het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een werknemer jonger dan 21 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van laatstgenoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
2 Loon, door verschillende personen tezamen onverdeeld genoten, wordt, voorzover niet blijkt van een andere verdeling, geacht door ieder van hen voor een gelijk deel te zijn genoten.
3 De persoon die op grond van een regeling als bedoeld in artikel 9, aanhef en onderdeel b, een uitkering ontvangt, wordt geacht op elke dag waarover hij die uitkering ontvangt, loon te ontvangen, ter hoogte van die uitkering.

Artikel 13

Dagloon en maandloon

1 Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2 In afwijking van het eerste lid wordt in het in artikel 21 bedoelde geval het dagloon op de daar genoemde wijze vastgesteld.
3 Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld.
4 Het maandloon bedraagt:
a. indien recht op een uitkering bestaat over een volledige kalendermaand: 21,75 maal het dagloon; of
b. indien niet over een volledige kalendermaand recht op een uitkering bestaat: de uitkomst van het aantal dagen in de betreffende kalendermaand waarover recht op een uitkering bestaat gedeeld door het totaal aantal dagen in de betreffende kalendermaand vermenigvuldigd met 21,75 maal het dagloon. Bij het bepalen van het aantal dagen worden de zaterdagen en zondagen buiten beschouwing gelaten.

Artikel 13a

Opnieuw vaststellen dagloon

1 Het dagloon van de verzekerde,
a. die na het ontstaan van het recht op uitkering op grond van deze wet ziek is geworden, en
b. voor wie als gevolg van de toepassing van artikel 43, onderdeel a, onder 1°, geen tweede recht op een uitkering ontstaat, omdat de eerste dag van de wachttijd is gelegen op een dag dat al recht op een uitkering op grond van deze wet bestaat of indien op die eerste dag het recht op een uitkering herleeft;
wordt met ingang van de dag waarop het tweede recht op een uitkering zou zijn ontstaan opnieuw vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 13, eerste lid, mits dat leidt tot een hoger dagloon dan het dagloon dat voor de berekening van de laatstelijk ontvangen uitkering in aanmerking werd genomen. In afwijking van het bepaalde bij of krachtens artikel 13 wordt bij de dagloonvaststelling, bedoeld in de eerste zin, een uitkering op grond van hoofdstuk 6 of hoofdstuk 7 niet aangemerkt als loon.
2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt in artikel 13, eerste lid, in plaats van «voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden» gelezen: voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot het ontstaan van een tweede recht op uitkering zou hebben geleid, is ingetreden.

Artikel 14

Indexering

1 De daglonen worden herzien met ingang van de dag waarop en in de mate waarin het bedrag genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt herzien.
2 Door of namens Onze Minister wordt in de Staatscourant medegedeeld met ingang van welke dag en met welk percentage een herziening als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt.
3 Een herziening van de uitkering als gevolg van een herziening van het dagloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
4 Het UWV betaalt de herziene uitkering, bedoeld in het derde lid, bij de eerstvolgende uitkeringsbetaling nadat de herziening, bedoeld in het eerste lid, heeft plaatsgevonden.

§ 1.6

Het begrip arbeidsverleden

Artikel 15

Arbeidsverleden

1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder arbeidsverleden verstaan de periode die wordt berekend door samentelling van:
a. het aantal kalenderjaren, vanaf en met inbegrip van 2013 tot en met het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de dag is gelegen waarop het recht op een uitkering op grond van deze wet is ontstaan, of zou zijn ontstaan als artikel 23, zesde lid, of 64, elfde lid, niet zou zijn toegepast, waarin de werknemer over 208 of meer uren loon heeft ontvangen; en
b. het aantal kalenderjaren, gelegen in de periode vanaf en met inbegrip van 1998 tot 2013, waarover de werknemer aantoont over 52 of meer dagen per jaar loon te hebben ontvangen; en
c. het aantal kalenderjaren vanaf en met inbegrip van het jaar waarin de werknemer zijn 18e verjaardag bereikte tot 1998.
2 Een kalenderjaar wordt in aanmerking genomen bij de berekening, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, indien volgens de informatie als bedoeld in artikel 33d van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de werknemer in dat jaar over 52 of meer dagen respectievelijk over 208 of meer uren loon heeft ontvangen, waarbij voor 1 januari 2013 52 of meer dagen bepalend is en vanaf 1 januari 2013 208 of meer uren.
3 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen a en b, worden met dagen waarover loon is ontvangen of met acht uren waarover loon is ontvangen, gelijkgesteld:
a. dagen waarover recht bestond op een uitkering die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of met een uitkering op grond van deze wet voor zover deze uitkering wordt toegekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% respectievelijk wordt toegekend over periodes waarin de verzekerde slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur;
b. dagen waarover een persoon een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend.
4 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen a en b, worden niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren waarin een persoon recht heeft op kinderbijslag op grond van artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet of een andere gezinsbijslag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel j, van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2004, L 166) voor een tot zijn huishouden behorend kind dat bij de aanvang van dat kalenderjaar de leeftijd van vijf jaar niet heeft bereikt, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen respectievelijk 208 of meer uren loon is ontvangen, waarbij voor 1 januari 2013 52 of meer dagen bepalend is en vanaf 1 januari 2013 208 of meer uren. De in de eerste zin bedoelde persoon wordt aangemerkt als verzorgend persoon.
5 In afwijking van het vierde lid worden over de periode tot 1 januari 2005, waarin een persoon recht heeft op kinderbijslag op grond van artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet of een andere gezinsbijslag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel j, van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2004, L 166) voor een tot zijn huishouden behorend kind dat bij de aanvang van dat kalenderjaar de leeftijd van vijf jaar niet heeft bereikt, gelijkgesteld met, en worden dergelijke kalenderjaren over de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 voor drie kwart gelijkgesteld met, kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen respectievelijk over 208 of meer uren loon is ontvangen waarbij voor 1 januari 2013 52 of meer dagen bepalend is en vanaf 1 januari 2013 208 of meer uren.
6 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen a en b, worden niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren vanaf en met in begrip van een bij ministeriële regeling nader te bepalen kalenderjaar, waarin een persoon inkomsten ontvangt voor het verlenen van zorg op grond van een regeling voor persoonsgebonden budget, die is gegrond op artikel 3.3.3 van de Wet langdurige zorg of voor het verlenen van ondersteuning ten laste van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, of die voldoet aan artikel 14a van de Zorgverzekeringswet, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen respectievelijk 208 of meer uren loon is ontvangen, waarbij voor 1 januari 2013 52 of meer dagen bepalend is en vanaf 1 januari 2013 208 of meer uren, tenzij de zorg of ondersteuning wordt verleend als zelfstandige. De eerste zin is uitsluitend van toepassing indien de in de eerste zin bedoelde persoon aantoont dat deze zorgverlening aan deze voorwaarden voldoet of heeft voldaan. Die persoon wordt aangemerkt als verzorgend persoon. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van dit lid.
7 Het vierde, vijfde en zesde lid vinden geen toepassing indien de verzorgende persoon in een kalenderjaar voor een periode langer dan een half jaar als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid of op de loongerelateerde uitkering op grond van hoofdstuk 7 van deze wet.
8 Voor de toepassing van het vierde en vijfde lid wordt onder:
a. een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;
b. een pleegkind verstaan een kind dat als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.
9 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen a en b, worden dagen, tot een maximum van achttien maanden, waarover de werknemer onbetaald verlof heeft genoten, gelijkgesteld met dagen, waarover loon is ontvangen of met acht uren waarover loon is ontvangen.
10 Voor de toepassing van dit artikel wordt niet als loon beschouwd een uitkering:
a. op grond van de Werkloosheidswet, met uitzondering van een uitkering op grond van hoofdstuk IV van die wet;
b. op grond van hoofdstuk 7 van deze wet, met uitzondering van een uitkering aan de persoon die slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur;
c. op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%; of
d. die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering als bedoeld in onderdeel a, b of c.
11 Voor de toepassing van dit artikel wordt niet als loon beschouwd het voordeel van het voor privé-doeleinden ter beschikking stellen van een auto, bedoeld in artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964.
12 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld:
a. ter vaststelling van het aantal dagen waarover loon is ontvangen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en tweede lid;
b. op grond waarvan voor het bepalen van het aantal van 52 dagen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, dagen waarover, anders dan bedoeld in het negende lid, geen loon is ontvangen, worden gelijkgesteld met dagen waarover loon is ontvangen.
13 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter vaststelling van het aantal uren, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en tweede lid.