Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties


Hoofdstuk 3

Voorwaardelijke veroordeling, voorwaardelijke invrijheidstelling en taakstraffen

Afdeling 2

Erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke uitspraken in Nederland

§ 3

De gevolgen van de erkenning

Artikel 3:14

(tenuitvoerlegging)

1 Nadat de rechterlijke uitspraak is erkend, draagt het openbaar ministerie er zorg voor dat deze zo spoedig mogelijk, overeenkomstig de regels van het Nederlandse recht en met inachtneming van de erkenningsbeslissing, ten uitvoer wordt gelegd.
2 Met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak wordt niet begonnen dan nadat tien dagen zijn verstreken na de kennisgeving aan de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat, bedoeld in artikel 3:10, tweede lid, tenzij deze autoriteit vóór het verstrijken van deze termijn heeft aangegeven het certificaat niet in te trekken.
3 Voor zover de opdracht hiertoe niet reeds uit de rechterlijke uitspraak voortvloeit, kan het openbaar ministerie aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen en hem ten behoeve daarvan te begeleiden.
4 De proeftijd vangt aan op de dag van de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:10, derde lid. De proeftijd wordt verkort met de tijd dat deze in de uitvaardigende lidstaat heeft gelopen.
5 In afwijking van artikel 6:6:19 van het Wetboek van Strafvordering is de rechtbank in het arrondissement waar toezicht wordt gehouden op de naleving van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen bevoegd tot het nemen van de in dat artikel genoemde beslissingen. In afwijking van artikel 6:6:1 van het Wetboek van Strafvordering is tot behandeling van de vordering bevoegd de rechtbank in het arrondissement waar toezicht wordt gehouden op de naleving van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen.
6 In afwijking van artikel 6:6:1 van het Wetboek van Strafvordering is tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank in het arrondissement waar toezicht wordt gehouden op de naleving van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen.
7 Indien de erkenning ertoe strekt dat een taakstraf ten uitvoer wordt gelegd, vangt de termijn, bedoeld in artikel 6:3:1, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, aan op de dag van de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:10, derde lid.
8 In afwijking van artikel 6:6:23 van het Wetboek van Strafvordering wordt het bezwaarschrift ingediend bij de rechtbank in het arrondissement waar de tenuitvoerlegging van de taakstraf plaatsvindt.

Artikel 3:15

(tenuitvoerlegging beperkt tot toezicht)

1 De tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak strekt niet verder dan het houden van toezicht op de naleving van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen, indien:
a. de erkenning een rechterlijke uitspraak als bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, onder c, betreft en in de uitspraak geen vrijheidsbenemende sanctie is bepaald die ten uitvoer kan worden gelegd indien een verplichting niet is nageleefd;
b. de erkenning een rechterlijke uitspraak als bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, onder d, betreft.
2 Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat een aan de veroordeelde opgelegde verplichting niet is nageleefd of de veroordeelde verdenkt van het plegen van een nieuw strafbaar feit, stelt het openbaar ministerie de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat daarvan onverwijld in kennis door middel van het formulier dat is opgesteld overeenkomstig het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde model.
3 Het openbaar ministerie kan de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen wijzigen of de proeftijd met ten hoogste een jaar verlengen, indien de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat aangeeft dat de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, daar aanleiding tot geeft.
4 Het openbaar ministerie beëindigt het toezicht op de naleving van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen zodra het door de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in kennis is gesteld van enige beslissing over de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende sanctie, omdat de veroordeelde een verplichting niet heeft nageleefd.
5 Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde en de reclasseringsinstelling, belast met het toezicht, zo spoedig mogelijk op de hoogte van enige beslissing op grond van het derde en vierde lid.

Artikel 3:16

(beëindiging tenuitvoerlegging in Nederland)

1 Het openbaar ministerie kan de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak overdragen aan de uitvaardigende lidstaat indien:
a. de veroordeelde zich aan het toezicht op de naleving van de aan hem opgelegde verplichtingen onttrekt of niet langer zijn vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft;
b. in de uitvaardigende lidstaat een nieuwe strafvervolging tegen de veroordeelde is ingesteld en de bevoegde autoriteit van die staat om de overdracht heeft verzocht.
2 Het recht van tenuitvoerlegging in Nederland eindigt indien:
a. de rechterlijke uitspraak is erkend, maar het certificaat door de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat is ingetrokken;
b. de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging door het openbaar ministerie is overgedragen aan de uitvaardigende lidstaat in geval van de toepassing van het eerste lid.

Artikel 3:17

(informatieverplichtingen)

Het openbaar ministerie stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat onverwijld in een vorm die toelaat dat het schriftelijk wordt vastgelegd in kennis van de volgende informatie over de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak:
a. het feit dat de veroordeelde heeft voldaan aan de aan hem opgelegde verplichtingen;
b. een beslissing tot wijziging van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen;
c. een beslissing over de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende sanctie, omdat de veroordeelde een verplichting niet heeft nageleefd;
d. een beslissing betreffende gratie of amnestie als gevolg waarvan de rechterlijke uitspraak niet of niet geheel ten uitvoer wordt gelegd;
e. het feit dat het onmogelijk is om toezicht te houden op de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen, omdat de veroordeelde niet in Nederland kan worden gevonden.