Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS)


Hoofdstuk II

Voorlopige maatregelen

Afdeling B

Inbeslagneming

Artikel 13 1 Naar aanleiding van een op een verdrag gegrond verzoek van een vreemde staat kan in Nederland een strafrechtelijk financieel onderzoek worden ingesteld, overeenkomstig de bepalingen van de negende afdeling van Titel IV van Boek I van het Wetboek van Strafvordering, gericht op de bepaling van hier te lande aanwezig of verworven wederrechtelijk verkregen voordeel van een persoon die in de verzoekende staat aan strafrechtelijk onderzoek is onderworpen.
2 Het strafrechtelijk financieel onderzoek kan slechts worden ingesteld, indien zulks ook mogelijk zou zijn geweest wanneer het feit of de feiten ter zake waarvan de persoon in de verzoekende staat wordt verdacht in Nederland zouden zijn begaan.
3 Tijdens het strafrechtelijk financieel onderzoek kan inbeslagneming van voorwerpen overeenkomstig artikel 94, tweede lid, en artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering slechts plaatsvinden, indien gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat te dier aanzien vanwege de verzoekende vreemde staat een verzoek tot tenuitvoerlegging van een verbeurdverklaring of van een tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekkende sanctie zal worden gedaan.
4 De officier van justitie zendt van zijn beschikking tot sluiting van een strafrechtelijk financieel onderzoek onverwijld een afschrift aan Onze Minister. Daarbij doet hij tevens mededeling van alle voor de verzoekende vreemde staat dienstige inlichtingen.

Artikel 13a 1 Voor zover een verdrag daarin voorziet kunnen op verzoek van een vreemde staat voorwerpen in beslag worden genomen:
a. ten aanzien waarvan naar het recht van de vreemde staat een tot verbeurdverklaring strekkende sanctie kan worden opgelegd,
b. tot bewaring van het recht tot verhaal voor een tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekkende verplichting tot betaling van een geldbedrag welke naar het recht van de vreemde staat kan worden opgelegd, of
c. die kunnen dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen.
2 Inbeslagneming, als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, kan slechts plaatsvinden indien blijkens de door de vreemde staat bij zijn verzoek verstrekte inlichtingen, door de bevoegde autoriteiten van die staat een bevel tot inbeslagneming is gegeven of zou zijn gegeven indien de desbetreffende voorwerpen zich binnen zijn grondgebied zouden bevinden, en inbeslagneming naar Nederlands recht is toegestaan.
3 Voor de toepassing van het tweede lid is inbeslagneming naar Nederlands recht toegestaan, indien zulks ook mogelijk zou zijn geweest wanneer het feit of de feiten naar aanleiding waarvan de inbeslagneming door de vreemde staat wordt verzocht in Nederland zou of zouden zijn begaan.
4 Inbeslagneming van voorwerpen, als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, kan voorts slechts plaatsvinden, indien gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat te dier aanzien vanwege de verzoekende vreemde staat een verzoek tot tenuitvoerlegging van een verbeurdverklaring of van een tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekkende sanctie zal worden gedaan.

Artikel 13b 1 Voor zover een verdrag daarin voorziet kunnen voorwerpen, ten aanzien waarvan door een rechter van een vreemde staat een bevel is gegeven van vergelijkbare strekking als verbeurdverklaring of ontneming als wederrechtelijk verkregen voordeel, op verzoek van de vreemde staat in beslag worden genomen.
2 Inbeslagneming overeenkomstig het eerste lid kan slechts plaatsvinden in gevallen, waarin gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat het in dat lid bedoelde bevel op korte termijn in Nederland zal worden tenuitvoergelegd.

Artikel 13c 1 Het bepaalde in het derde lid van artikel 13 en in het vierde lid van artikel 13a staat er niet aan in de weg, dat inbeslaggenomen voorwerpen desverzocht worden overgeleverd aan de verzoekende vreemde staat met het oog op de oplegging en tenuitvoerlegging van een verbeurdverklaring of van een tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekkende sanctie. Daartoe worden inbeslaggenomen voorwerpen ter beschikking van de officier van justitie gesteld, voor zover de rechtbank, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, daartoe verlof verleent.
2 Het krachtens het eerste lid vereiste verlof wordt slechts verleend onder het voorbehoud, dat bij de afgifte aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen, dat de voorwerpen worden teruggezonden, ook wanneer deze zijn verbeurd verklaard of als wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen, in welk geval zij in eigendom aan de Nederlandse staat worden overgedragen, dan wel dat de verzoekende staat een door Onze Minister te bepalen geldbedrag, overeenkomende met het geheel of een deel van de waarde van de voorwerpen, aan de Nederlandse staat doet overmaken. Onze Minister kan besluiten af te zien van de aanspraak op overmaking van het bedongen geldbedrag, indien de verzoekende staat aantoont dat de afgegeven voorwerpen zijn overgedragen aan derden rechthebbenden.
3 De behandeling van een verzoek of vordering tot verlening van verlof door de raadkamer geschiedt in het openbaar. Op de behandeling is het bepaalde in de zesde afdeling van Titel I van Boek I van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
4 Beroep in cassatie kan door het openbaar ministerie worden ingesteld binnen veertien dagen na de dagtekening der beschikking en door de overige procesdeelnemers binnen veertien dagen na de dagtekening van de brief waarmee de beschikking is toegezonden.

Artikel 13d 1 Tot inbeslagneming als bedoeld in de artikelen 13a en 13b zijn bevoegd de rechter-commissaris en, voor zover die bevoegdheid niet aan de rechter-commissaris is voorbehouden, iedere officier van justitie en hulpofficier.
2 Het bepaalde in de artikelen 94b, 94c, 94d, 97-102, 103, 104-114, 116-117a, 118, 118b, 119, 552a, 552c -552e en 6:1:5 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13e 1 Bij de overeenkomstige toepassing van de artikelen 552a, onderscheidenlijk 552c van het Wetboek van Strafvordering treedt de rechter niet in een nieuw onderzoek naar de rechten van belanghebbenden, indien daaromtrent door de buitenlandse rechter een uitspraak is gedaan. De rechter kan echter wel in een dergelijk nieuw onderzoek treden indien:
a. die uitspraak betrekking heeft op rechten terzake van in Nederland gelegen onroerende goederen of in Nederland te boek gestelde registergoederen;
b. die uitspraak betreft de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van in Nederland gevestigde rechtspersonen of de besluiten van hun organen;
c. die uitspraak is gedaan, zonder dat de belanghebbende, tegen wie verstek werd verleend, zo tijdig tevoren als met het oog op zijn verdediging redelijkerwijs nodig was van het geding officieel in kennis was gesteld;
d. die uitspraak onverenigbaar is met een ter zake eerder in Nederland gewezen rechterlijke beslissing;
e. erkenning van die uitspraak onverenigbaar zou zijn met de Nederlandse openbare orde.
2 Indien en zolang ter zake van de rechten van een belanghebbende een procedure voor de rechter van de vezoekende vreemde staat aanhangig is, is deze in zijn klaagschrift of vordering niet ontvankelijk.

Artikel 13f 1 Tot het in behandeling nemen van verzoeken als bedoeld in deze afdeling is bevoegd de officier van justitie in het arrondissement waar de gevraagde handeling moet worden verricht. Indien handelingen in meer dan één arrondissement moeten worden verricht, is in elk van die arrondissementen de officier van justitie tot het in behandeling nemen van het gehele verzoek bevoegd. De officier van justitie die het gehele verzoek in behandeling heeft genomen roept voor de uitvoering ervan zo nodig de tussenkomst in van het openbaar ministerie in andere rechtsgebieden. In het belang van een doelmatige afdoening kan hij ook de behandeling van het verzoek overdragen aan zijn ambtgenoot in een ander arrondissement.
2 Verzoeken als bedoeld in deze afdeling worden, zo zij niet tot een officier van justitie zijn gericht, door de geadresseerde onverwijld doorgezonden aan de officier van justitie in het arrondissement waar de gevraagde handeling moet worden verricht of waarin het verzoek is ontvangen.
3 Klaagschriften als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, alsmede rechtsgedingen als bedoeld in artikel 552c van dat Wetboek, dienen te worden aanhangig gemaakt bij de rechtbank van het arrondissement bij welke de officier van justitie is geplaatst bij wie het gehele verzoek in behandeling is.