Wet op de loonvorming (LV)


§ 3

Voorzieningen ter regeling van arbeidsvoorwaarden

Artikel 5 1 Onze Minister kan, op gezamenlijk verzoek van een of meer werkgevers of verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid van werkgevers enerzijds en een of meer verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid van werknemers anderzijds, voor een bij zijn besluit te bepalen tijdvak van ten hoogste twee jaar te hunnen aanzien regelingen vaststellen van dezelfde inhoud als een collectieve arbeidsovereenkomst. Deze regelingen kunnen echter geen bepalingen behelzen als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Stb. 1937, 801).
2 Alvorens aan het eerste lid toepassing te geven stelt Onze Minister organisaties van werkgevers en van werknemers, welke naar zijn oordeel op centraal niveau hiervoor in aanmerking komen, in de gelegenheid hem hun zienswijze ter zake kenbaar te maken.
3 Onze Minister wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid niet af zonder de verzoekers in de gelegenheid te hebben gesteld hem hun bedenkingen daartegen kenbaar te maken.
4 Regelingen, vastgesteld krachtens het eerste lid, hebben dezelfde rechtskracht als een tussen verzoekers geldende collectieve arbeidsovereenkomst.

Artikel 6 1 Onze Minister kan regelingen van dezelfde inhoud als een collectieve arbeidsovereenkomst, voor een bij zijn besluit te bepalen tijdvak van ten hoogste twee jaar, eveneens vaststellen met betrekking tot arbeidsverhoudingen, behorende tot een bij zijn besluit daartoe aangewezen categorie. Artikel 5, eerste lid, tweede volzin, is van toepassing.
2 Toepassing van het eerste lid kan uitsluitend geschieden op verzoek van de Stichting van de Arbeid dan wel op verzoek van al dan niet in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde centrale organisaties van werkgevers of van werknemers, van een werkgever, van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werkgevers of van een zodanige vereniging van werknemers.
Vaststelling kan slechts geschieden nadat niet in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde organisaties van werkgevers en van werknemers, welke naar het oordeel van Onze Minister op centraal niveau hiervoor in aanmerking komen, in de gelegenheid zijn gesteld hem hun zienswijze ter zake kenbaar te maken. Vaststelling anders dan op verzoek van de Stichting van de Arbeid kan daarenboven slechts geschieden met haar instemming.
Indien een verzoek als bedoeld in de eerste volzin is gedaan door een centrale organisatie van werkgevers of van werknemers, blijft de tweede volzin ten aanzien van de verzoeker buiten toepassing.
3 Van de indiening van een verzoek als bedoeld in het tweede lid doet Onze Minister mededeling in de Staatscourant. Daarbij bepaalt hij een termijn, binnen welke hem bedenkingen tegen de gevraagde toepassing van het eerste lid schriftelijk kunnen worden kenbaar gemaakt.
4 Onze Minister wijst een verzoek als bedoeld in het tweede lid niet af zonder de verzoeker in de gelegenheid te hebben gesteld hem zijn bedenkingen daartegen kenbaar te maken.
5 Regelingen, vastgesteld krachtens het eerste lid, hebben dezelfde rechtskracht als krachtens artikel 2 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten algemeen verbindend verklaarde bepalingen van zodanige overeenkomsten.