Wet op de Kamer van Koophandel


Hoofdstuk 4

Centrale Raad en regionale raden

§ 1

Centrale Raad

Artikel 9 1 Er is een Centrale Raad, bestaande uit ten hoogste twaalf leden.
2 De Centrale Raad wijst uit zijn midden een voorzitter aan.
3 Een lid van de Centrale Raad kan niet tevens lid zijn van de Kamer of in dienst zijn van de Kamer.

Artikel 10 1 Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van de Centrale Raad.
2 Ten hoogste zes uit de kring van ondernemers afkomstige leden worden benoemd op voordracht van de centrale werkgeversorganisaties.
3 Ten hoogste drie uit de kring van werknemers afkomstige leden worden benoemd op voordracht van de centrale werknemersorganisaties.
4 Ten hoogste drie overige leden worden benoemd in het belang van een evenwichtige samenstelling van de Centrale Raad dan wel in het belang van in de raad aanwezige deskundigheid op het gebied van ondernemen en innovatie. Deze leden worden benoemd op voordracht van de Kamer.
5 Voordrachten zijn met redenen omkleed en worden gedaan in overeenstemming met een door de Kamer, gehoord de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties, vastgesteld profiel.
6 Voordrachten als bedoeld in het tweede, derde lid en vierde lid worden gedaan door tussenkomst van de Kamer. De Kamer bepaalt het tijdstip waarop deze voordrachten moeten zijn ontvangen. Indien op dat tijdstip een bepaalde voordracht niet is ontvangen, kan de Kamer de desbetreffende voordracht zelf doen met inachtneming van al naargelang het tweede, derde of vierde lid.
7 De Kamer zendt een voordracht niet aan Onze Minister dan nadat hij heeft vastgesteld dat deze in overeenstemming is met de bepalingen van dit artikel.

Artikel 11 Onze Minister stelt de schadeloosstelling van de leden van de Centrale Raad vast.

Artikel 12 1 De leden van de Centrale Raad worden benoemd voor een periode van vier jaren. Zij treden tegelijk af en kunnen ten hoogste eenmaal worden herbenoemd.
2 Degene die lid is geworden ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is getreden, had moeten aftreden.

§ 2

Regionale raden

Artikel 13 1 Er is per regio een regionale raad, bestaande uit ten hoogste twaalf leden.
2 Een regionale raad wijst uit zijn midden een voorzitter aan.
3 Een lid van een regionale raad kan niet tevens lid zijn van de Kamer, lid zijn van de Centrale Raad of in dienst zijn van de Kamer.

Artikel 14 1 De Kamer benoemt, schorst en ontslaat de leden van een regionale raad.
2 Ten hoogste zes uit de kring van ondernemers afkomstige leden worden benoemd op voordracht van de regionale werkgeversorganisaties.
3 Ten hoogste drie uit de kring van werknemers afkomstige leden worden benoemd op voordracht van de regionale werknemersorganisaties.
4 Ten hoogste drie overige leden worden zonder voordracht benoemd in het belang van een evenwichtige samenstelling van de raad dan wel in het belang van in de raad aanwezige deskundigheid op het gebied van ondernemen en innovatie.
5 Voordrachten zijn met redenen omkleed en worden gedaan in overeenstemming met een door de Kamer, gehoord de regionale werkgevers- en werknemersorganisaties, vastgesteld profiel.
6 De Kamer bepaalt het tijdstip waarop voordrachten moeten zijn gedaan. Indien op dat tijdstip een bepaalde voordracht niet is gedaan, kan de Kamer zonder voordracht overgaan tot benoeming met inachtneming van al naargelang het tweede of derde lid.

Artikel 15 Onze Minister stelt de schadeloosstelling van de leden van de regionale raden vast.

Artikel 16 1 De leden van de regionale raden worden benoemd voor een periode van vier jaren. Zij treden tegelijk af en kunnen ten hoogste eenmaal worden herbenoemd.
2 Degene die lid is geworden ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is getreden, had moeten aftreden.