Wet op de bijzondere opsporingsdiensten (Wbo)


Artikel 3 Een bijzondere opsporingsdienst is onder gezag van de officier van justitie belast met:
a. de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op de beleidsterreinen waarvoor Onze betrokken Minister verantwoordelijkheid draagt;
b. de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op een beleidsterrein waarvoor een andere minister dan de onder a. bedoelde, verantwoordelijkheid draagt en die door die minister in overeenstemming met Onze betrokken Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie aan die bijzondere opsporingsdienst is opgedragen;
c. opsporingshandelingen in verband met strafbare feiten die zijn geconstateerd in het kader van de taakuitoefening bedoeld onder a. en b., en die met die taakuitoefening verband houden;
d. de opsporing van andere strafbare feiten, indien de bijzondere opsporingsdienst daarmee is belast door de officier van justitie;
e. de opsporing van strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 22 en 25 van de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie («EOM») (PbEU 2017, L 283).

Wijzigingen

Datum Betreft Bekendmaking Kamerdossier Memorie van toelichting
07-05-2021 wijziging Stb 2021 155 (pdf) 35429 MvT (web) MvT (pdf)
01-01-2013 wijziging Stb 2012 316 (pdf) 32822 MvT (web) MvT (pdf)
01-06-2007 nieuwe-regeling Stb 2006 285 (pdf) 30182 MvT (web) MvT (pdf)