Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015)
Hoofdstuk 2
Maatschappelijke ondersteuning
§ 6Overige bepalingen
Artikel 2.6.1 1 De colleges werken met elkaar samen, indien dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van deze wet aangewezen is.2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gebieden worden aangewezen waarbinnen colleges met het oog op de samenhangende uitvoering van de aan de colleges en de gemeenteraden bij of krachtens deze wet en andere wetten opgedragen taken samenwerken, uitsluitend indien de noodzakelijke samenwerking in deze gebieden ontbreekt en nadat Onze Minister op overeenstemming gericht overleg heeft gevoerd met de betrokken colleges. Bij die maatregel kunnen regels worden gesteld over de vorm van samenwerking.
3 De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt gedaan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
4 De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
Artikel 2.6.2 1 De Sociale verzekeringsbank, genoemd in artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voert namens de colleges de betalingen ten laste van verstrekte persoonsgebonden budgetten, alsmede het hiermee verbonden budgetbeheer, uit.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de Sociale verzekeringsbank de taak, bedoeld in het eerste lid, uitvoert.
3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de overeenkomst die de cliënt sluit met de derde van wie hij diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren betrekt en die daarvoor betaling ontvangt uit het persoonsgebonden budget.
Artikel 2.6.3 1 Het college kan de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door derden laten verrichten.
2 Het college kan de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt mandateren aan een aanbieder.
Artikel 2.6.4 1 Indien werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.6.3 worden aanbesteed en artikel 2.114 van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing is, wordt:
a. in de aanbestedingsprocedure rekening gehouden met de te leveren kwaliteit van de werkzaamheden, en
b. niet louter op de laagste prijs gegund.
2 Indien artikel 2.114 van de Aanbestedingswet 2012 op een aanbesteding van toepassing is, wordt geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het vierde lid van dat artikel, om te gunnen op basis van de laagste prijs.
Artikel 2.6.5 1 De aanbieder aan welke een overheidsopdracht voor het leveren van een voorziening wordt gegund, overlegt met de aanbieder of aanbieders die in opdracht van het college laatstelijk voor hem die voorziening leverden dan wel na hem gaan leveren, over de overname van het betrokken personeel.
2 Het college houdt bij het verlenen van een overheidsopdracht voor het leveren van een maatwerkvoorziening rekening met de mate waarin de aanbieder zorg draagt voor continuïteit in de hulpverlening tussen degenen aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.
3 Het college ziet erop toe dat:
a. het overleg, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt, onverminderd het bepaalde in de artikelen 662 en 663 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; en
b. de aanbieder of aanbieders, bedoeld in het eerste lid, zoveel mogelijk inspanning leveren om bij het overleg, bedoeld in het eerste lid, de overname van betrokken personeel en het voortzetten van bestaande relaties tussen hulpverleners en cliënten te bewerkstelligen.
Artikel 2.6.6 1 Indien artikel 2.6.3 wordt toegepast, worden bij verordening regels gesteld ter waarborging van:
a. een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van diensten door derden en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan, waarbij rekening wordt gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden, en
b. de continuïteit van de maatschappelijke ondersteuning en van de werkzaamheden van Veilig Thuis.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het in het eerste lid bepaalde.
3 Het ontwerp van een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
4 De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.
Artikel 2.6.7 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden worden bepaald waaronder ingezetenen en maatschappelijke initiatieven bij de uitvoering van het beleid kunnen worden betrokken, het uitvoeren van taken van het college op grond van deze wet daaronder begrepen.
2 In de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt bepaald:
a. welke eisen gelden voor het door ingezetenen en maatschappelijke initiatieven laten uitvoeren van taken van het college;
b. op welke wijze en aan de hand van welke criteria de effecten worden geëvalueerd.
3 Het ontwerp van een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.
Artikel 2.6.7a 1 In het belang van de beperking van uitvoeringslasten stelt Onze Minister regels. Deze regels kunnen slechts betrekking hebben op:
a. de financieringswijzen en administratieve processen, behorende bij de bekostiging van aanbieders door colleges;
b. de wijze waarop gegevensuitwisseling tussen aanbieders, colleges en CAK plaatsvindt;
c. de wijze waarop verantwoording van aanbieders aan colleges plaatsvindt.
2 De colleges hanteren geen aanvullende of afwijkende eisen aangaande de onderwerpen waarover Onze Minister op grond van het eerste lid, onderdeel a, regels heeft gesteld.
3 Het Zorginstituut, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, is
belast met het beheer van standaarden die worden gebruikt in het elektronisch gegevensverkeer tussen de personen en instanties, bedoeld in het eerste lid.
4 Het ontwerp voor een krachtens het eerste lid, onder a, vast te stellen ministeriële regeling die betrekking heeft op de financieringswijzen wordt aan beide kamers der Staten-Generaal voorgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken na de overlegging van het ontwerp.
Artikel 2.6.8 1 Onze Minister kan, indien hij met betrekking tot de rechtmatige uitvoering van deze wet ernstige tekortkomingen vaststelt, aan het college, nadat het college gedurende acht weken in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, een aanwijzing geven. Hij treedt daarbij niet in de besluitvorming inzake individuele gevallen.
2 In de aanwijzing wordt een termijn opgenomen waarbinnen het college de uitvoering in overeenstemming heeft gebracht met de aanwijzing.