Wet internationale misdrijven (WIM)


§ 4

Algemene bepalingen van strafrecht en strafprocesrecht

Artikel 10 De in deze wet strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

Artikel 11 1 Dat een in deze wet omschreven misdrijf is begaan ter uitvoering van een voorschrift, gegeven door de wetgevende macht van een staat, of ter uitvoering van een bevel van een meerdere, heft de strafbaarheid van het betrokken feit niet op.
2 De ondergeschikte die een in deze wet omschreven misdrijf begaat ter uitvoering van een bevel van een meerdere is niet strafbaar, indien het bevel door de ondergeschikte te goeder trouw als bevoegd gegeven werd beschouwd en de nakoming daarvan binnen de kring van zijn ondergeschiktheid was gelegen.
3 Voor de toepassing van het tweede lid wordt een bevel tot het plegen van genocide, een misdrijf tegen de menselijkheid of gedwongen verdwijning van een persoon geacht kennelijk onbevoegd gegeven te zijn.

Artikel 12 De misdrijven, omschreven in deze wet, worden voor de toepassing van de Uitleveringswet of de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven niet beschouwd als strafbare feiten van politieke aard.

Artikel 13 Ten aanzien van de in deze wet omschreven misdrijven – met uitzondering van de feiten, bedoeld in artikel 7, eerste lid, en, voor zover met die feiten verband houdend, de feiten, bedoeld in artikel 9 – verjaart het recht tot strafvordering niet. Artikel 6:1:22 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 77d, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn op die misdrijven niet van toepassing.

Artikel 14 Bij veroordeling tot een gevangenisstraf van ten minste een jaar wegens een der in deze wet omschreven misdrijven kan ontzetting van het in artikel 28, eerste lid, onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht vermelde recht worden uitgesproken.

Artikel 15 Van de misdrijven omschreven in deze wet neemt de rechtbank Den Haag kennis, behoudens de bevoegdheid van de rechter, aangewezen bij de Wet militaire strafrechtspraak.

Artikel 16 Strafvervolging voor een der in deze wet omschreven misdrijven is uitgesloten ten aanzien van:
a. buitenlandse staatshoofden, regeringsleiders en ministers van buitenlandse zaken, zolang zij als zodanig in functie zijn, alsmede andere personen voor zover hun immuniteit door het volkenrechtelijk gewoonterecht wordt erkend;
b. personen die over immuniteit beschikken op grond van enig verdrag dat binnen het Koninkrijk voor Nederland geldt.