Wet gemeenschappelijke regelingen (WGR)


Hoofdstuk I

Regelingen tussen gemeenten

Afdeling 2

Algemene bepalingen

§ 2

Inrichting en samenstelling van het bestuur van het openbaar lichaam en de bedrijfsvoeringsorganisatie en van het gemeenschappelijk orgaan

Artikel 12 1 Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter.
2 Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het openbaar lichaam.
3 De voorzitter is tevens voorzitter van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

Artikel 13 1 Het algemeen bestuur van een openbaar lichaam, ingesteld bij een regeling die uitsluitend is getroffen door raden, bestaat uit leden die per deelnemende gemeente door de raad uit zijn midden, met uitzondering van de voorzitter, worden aangewezen. Indien de regeling mede is getroffen door raden, bestaat het algemeen bestuur uit leden die per deelnemende gemeente door de raad uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders worden aangewezen.
2 Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege, zodra men ophoudt lid of voorzitter te zijn van de raad uit wiens midden men is aangewezen dan wel ophoudt wethouder van de desbetreffende deelnemende gemeente te zijn.
3 De regeling bepaalt het aantal leden van het algemeen bestuur, dat door de raad van elke deelnemende gemeente wordt aangewezen.
4 De regeling kan inhouden, dat:
a. de aantallen leden, die door de raden van de deelnemende gemeenten worden aangewezen, onderling verschillen;
b. leden, aangewezen door de raden van bepaalde deelnemende gemeenten, meervoudig stemrecht hebben.
c. het algemeen bestuur bij gekwalificeerde meerderheid besluit ten aanzien van in de regeling aangeduide besluiten.
5 De regeling kan tevens inhouden, dat:
a. de raden van niet alle, doch ten minste twee deelnemende gemeenten leden van het algemeen bestuur aanwijzen;
b. de raden van twee of meer deelnemende gemeenten gezamenlijk leden van het algemeen bestuur aanwijzen.
6 Het algemeen bestuur van een openbaar lichaam, ingesteld bij een regeling die uitsluitend is getroffen door colleges van burgemeester en wethouders, bestaat uit leden die per deelnemende gemeente door het college uit zijn midden worden aangewezen. Het tweede tot en met het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.
7 Ingeval de regeling uitsluitend is getroffen door burgemeesters, vormen zij het algemeen bestuur. De regeling kan inhouden, dat burgemeesters van bepaalde gemeenten meervoudig stemrecht hebben.
8 De regeling, bedoeld in het zevende lid, kan tevens inhouden, dat:
a. niet alle deelnemende burgemeesters zitting hebben in het algemeen bestuur;
b. twee of meer deelnemende burgemeesters gezamenlijk uit hun midden een of meer leden van het algemeen bestuur aanwijzen.
9 De voorzitter van het openbaar lichaam wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen, met inachtneming van het daaromtrent in de regeling bepaalde.
10 Het algemeen bestuur van een openbaar lichaam, ingesteld bij een regeling die uitsluitend is getroffen door colleges van burgemeester en wethouders en burgemeesters gezamenlijk, bestaat uit:
a. leden die per deelnemende gemeente door het college uit zijn midden worden aangewezen, waarbij het tweede tot en met het vijfde lid van overeenkomstige toepassing is, en
b. de burgemeesters van de deelnemende gemeenten, waarbij het zevende lid, tweede volzin, en achtste lid van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 14 1 Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit de voorzitter en twee of meer andere leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen, met inachtneming van het daaromtrent in de regeling bepaalde. De aldus aangewezen leden van het dagelijks bestuur mogen niet allen afkomstig zijn uit dezelfde gemeente.
2 Wanneer de aard van de regeling daartoe aanleiding geeft, kunnen één of meer leden van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, worden aangewezen van buiten de kring van het algemeen bestuur, met dien verstande dat op deze wijze aangewezen leden nimmer de meerderheid van het dagelijks bestuur mogen uitmaken.
3 De leden van het dagelijks bestuur mogen nimmer de meerderheid van het algemeen bestuur uitmaken, tenzij sprake is van een regeling als bedoeld in artikel 13, zevende lid, met minder dan zes deelnemende gemeenten.

Artikel 14a 1 Het bestuur van een bedrijfsvoeringsorganisatie bestaat uit leden die per deelnemende gemeente door het college uit zijn midden worden aangewezen. Artikel 13, tweede tot en met het vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. Indien de regeling uitsluitend strekt tot behartiging van opleiding en vorming van ambtenaren, kan in de regeling worden bepaald, dat ook de gemeentesecretaris als lid van het bestuur kan worden aangewezen.
2 Onverminderd artikel 13, tweede lid, eindigt het lidmaatschap van het bestuur zodra het betreffende lid ophoudt secretaris van de desbetreffende deelnemende gemeente te zijn.

Artikel 15 Op de samenstelling van het gemeenschappelijk orgaan, bedoeld in artikel 8, tweede lid, is artikel 13 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16 1 De regeling houdt bepalingen in omtrent de wijze waarop een lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of een lid van het gemeenschappelijk orgaan door de raad die dit lid heeft aangewezen, ter verantwoording kan worden geroepen voor het door hem in dat bestuur onderscheidenlijk dat orgaan gevoerde beleid.
2 De regeling houdt bepalingen in omtrent de wijze waarop een lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of een lid van het gemeenschappelijk orgaan aan de raad die dit lid heeft aangewezen, de door een of meer leden van die raad gevraagde inlichtingen dient te verstrekken.
3 Ingeval toepassing is gegeven aan artikel 13, vijfde lid, onder a, houdt de regeling bepalingen in omtrent de wijze waarop aan de raad die geen lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of van het gemeenschappelijk orgaan aanwijst, de door een of meer leden van die raad gevraagde inlichtingen worden verstrekt en de door die raad gevraagde verantwoording wordt afgelegd voor het door dat bestuur onderscheidenlijk dat orgaan gevoerde beleid.
4 De regeling houdt bepalingen in omtrent de bevoegdheid van de raad, een door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of een door hem aangewezen lid van het gemeenschappelijk orgaan, ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van de raad niet meer bezit.
5 Bij het verstrekken van inlichtingen ingevolge het tweede of het derde lid, of het afleggen van verantwoording ingevolge het eerste of het derde lid, verschaft een lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of een lid van het gemeenschappelijk orgaan over zaken waaromtrent krachtens artikel 23 geheimhouding is opgelegd slechts informatie, indien krachtens artikel 25 van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd. Laatstbedoelde geheimhouding kan eerst worden opgeheven, nadat door het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of door het gemeenschappelijk orgaan tot opheffing van de geheimhouding is besloten.

Artikel 17 1 De regeling houdt bepalingen in omtrent de wijze waarop door het bestuur van het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie of door het gemeenschappelijk orgaan aan de raden van de deelnemende gemeenten de door een of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen worden verstrekt.
2 Het bestuur van het openbaar lichaam, de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan geeft de raden van de deelnemende gemeenten alle inlichtingen die de raden nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.
3 De regeling, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede of derde lid, houdt bepalingen in omtrent de wijze waarop de inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, worden verstrekt.

Artikel 18 Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing op regelingen die uitsluitend getroffen zijn door colleges van burgemeester en wethouders alsmede op regelingen die uitsluitend getroffen zijn door colleges van burgemeester en wethouders en burgemeesters gezamenlijk, voor zover het betreft de leden, bedoeld in artikel 13, tiende lid, onder a, met dien verstande dat voor «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam» telkens wordt gelezen «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie».

Artikel 19 1 Ingeval de regeling uitsluitend is getroffen door colleges van burgemeester en wethouders is artikel 16, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de gemeenteraden respectievelijk een of meer leden van die raden, met dien verstande dat voor «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam» telkens wordt gelezen «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie».
2 Ingeval de regeling uitsluitend is getroffen door burgemeesters is artikel 16, eerste, tweede en vijfde lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gemeenteraden respectievelijk een of meer leden van die raden.
3 Ingeval de regeling uitsluitend is getroffen door colleges van burgemeester en wethouders en burgemeesters gezamenlijk, is artikel 16, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van raden respectievelijk een of meer leden van de raden.

Artikel 19a 1 Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig over het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.
2 Het dagelijks bestuur geeft het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.
3 Het algemeen bestuur kan besluiten een lid van het dagelijks bestuur ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. De rechter treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop het algemeen bestuur tot ontslag van een lid van het dagelijks bestuur heeft besloten.

Artikel 19b 1 Over al hetgeen het openbaar lichaam, de bedrijfsvoeringsorganisatie onderscheidenlijk het gemeenschappelijk orgaan betreft dient het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie onderscheidenlijk het gemeenschappelijk orgaan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het provinciebestuur desgevraagd van bericht en raad.
2 Het dagelijks bestuur, het bestuur onderscheidenlijk het gemeenschappelijk orgaan doet mededeling van het verzoek en de inhoud daarvan aan de deelnemers.

Artikel 20 1 Een lid van het bestuur van het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie mag:
a. niet als advocaat, gemachtigde of adviseur werkzaam zijn ten behoeve van de wederpartij van het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie of ten behoeve van het bestuur van het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie in geschillen;
b. niet als vertegenwoordiger of adviseur werkzaam zijn ten behoeve van derden tot het met het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie aangaan van:
1e. overeenkomsten als bedoeld in onderdeel c;
2e. overeenkomsten tot het leveren van onroerende zaken aan het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie;
c. rechtstreeks noch middellijk een overeenkomst aangaan betreffende:
1e. het aannemen van werk ten behoeve van het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie;
2e. het buiten dienstbetrekking tegen beloning doen van verrichtingen ten behoeve van het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie;
3e. het leveren van roerende zaken anders dan om niet aan het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie;
4e. het verhuren aan het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie van enig goed, met uitzondering van onroerende zaken;
5e. het verwerven van betwiste vorderingen ten laste van het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie;
6e. het van het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie ondershands verwerven van onroerende zaken of beperkte rechten waaraan deze zijn onderworpen;
7e. het ondershands huren of pachten van het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie.
2 Van het eerste lid onder c kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen.
3 Ten aanzien van een lid van het gemeenschappelijk orgaan is het eerste lid onder a van overeenkomstige toepassing.
4 Wanneer is gehandeld in strijd met het eerste lid, is artikel X 8, eerste tot en met vijfde lid, van de Kieswet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21 1 De leden van het bestuur van een openbaar lichaam of een bedrijfsvoeringsorganisatie of van het gemeenschappelijk orgaan kunnen een tegemoetkoming in de kosten en, voor zover zij niet de functie van wethouder, burgemeester of secretaris vervullen, een vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen. Deze tegemoetkoming en vergoeding worden bij de regeling, of krachtens de regeling door het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan, vastgesteld. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen hieromtrent nadere regels worden gesteld. De hoogte van de vergoeding staat in redelijke verhouding tot de aan het lidmaatschap verbonden werkzaamheden, mede rekening houdende met de vergoeding voor werkzaamheden welke het bestuurslid ontvangt uit hoofde van zijn lidmaatschap van de raad.
2 Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde leden kan voorts bij de regeling, of krachtens de regeling door het algemeen bestuur van een openbaar lichaam, het bestuur van een bedrijfsvoeringsorganisatie, of het gemeenschappelijk orgaan, een tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen worden vastgesteld die verband houden met de vervulling van het lidmaatschap van het bestuur van een openbaar lichaam of een bedrijfsvoeringsorganisatie of van het gemeenschappelijk orgaan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen hieromtrent nadere regels worden gesteld.
3 Een besluit van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie, of van het gemeenschappelijk orgaan als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt aan gedeputeerde staten gezonden.
4 Artikel 99 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22 1 De artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Gemeentewet zijn, voor zover daarvan bij deze wet niet is afgeweken, op het houden en de orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam van overeenkomstige toepassing.
2 Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie en het gemeenschappelijk orgaan vergaderen jaarlijks tenminste tweemaal.
3 De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.
4 De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte der aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.
5 Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

Artikel 23 1 Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 5.1 van de Wet open overheid, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Deze wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennisdragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur haar opheft.
2 Op grond van de belangen genoemd in artikel 5.1 van de Wet open overheid kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het dagelijks bestuur en de voorzitter van het openbaar lichaam en door een commissie als bedoeld in artikel 24 of 25, ieder ten aanzien van stukken die zij aan het algemeen bestuur of aan de leden van het algemeen bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.
3 De krachtens het tweede lid aan het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding vervalt, indien de oplegging niet door het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering, die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, tezamen vertegenwoordigend meer dan de helft van het aantal stemmen, is bezocht, wordt bekrachtigd.
4 De krachtens het tweede lid aan leden van het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding wordt door hen in acht genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het onderwerp waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan het algemeen bestuur is voorgelegd, totdat het algemeen bestuur haar opheft. Het algemeen bestuur kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, tezamen vertegenwoordigend meer dan de helft van het aantal stemmen, is bezocht.
5 Artikel 22 en het eerste lid van dit artikel zijn eveneens van toepassing op het gemeenschappelijk orgaan, indien de regeling is getroffen of mede is getroffen door gemeenteraden.