Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGBMV)


§ 3

Gelijke behandeling wat betreft pensioenvoorzieningen

Artikel 12a Voor de toepassing van het in deze paragraaf bepaalde wordt verstaan onder pensioenvoorziening: een pensioenvoorziening ten behoeve van een of meer personen, uitsluitend in verband met hun werkzaamheden in een onderneming, bedrijfstak, tak van beroep of openbare dienst, in aanvulling op een wettelijk stelsel van sociale zekerheid en, ingeval van een voorziening ten behoeve van een persoon, anders dan door die persoon zelf tot stand gebracht.

Artikel 12b 1 Het is ook aan anderen dan de werkgever bedoeld in artikel 646 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of het bevoegd gezag bedoeld in artikel 1b niet toegestaan onderscheid te maken wat betreft de bepaling van de kring van personen voor wie een pensioenvoorziening tot stand wordt gebracht, wat betreft de bepaling van de inhoud van een pensioenvoorziening of wat betreft de wijze van uitvoering daarvan.
2 Bepalingen krachtens welke de verwerving van pensioenaanspraken wordt onderbroken gedurende de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof op grond van een wettelijke bepaling of overeenkomst, worden voor de toepassing van artikel 646 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 1b en het eerste lid beschouwd als strijdig met het verbod van ongelijke behandeling van mannen en vrouwen.

Artikel 12c 1 In geval van een uitkeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet, blijft de omvang van de geldelijke bijdrage van de werkgever voor de toepassing van artikel 646 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en van de artikelen 1a en 12b buiten beschouwing, voor zover dat gerechtvaardigd is in verband met voor mannen en vrouwen verschillende actuariële berekeningselementen.
2 In geval van een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of een kapitaalovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet blijft de omvang van de geldelijke bijdrage van de werkgever voor de toepassing van artikel 646 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en van de artikelen 1a en 12b buiten beschouwing en wordt:
a. of de omvang van de uit de premieovereenkomst of kapitaaloverovereenkomst voortvloeiende periodieke pensioenuitkering voor mannen en vrouwen gelijk getrokken;
b. of de door de werkgever beschikbaar gestelde premie respectievelijk de opbouw van aanspraak op kapitaal zodanig vastgesteld dat naar het inzicht op het tijdstip van vaststelling, de omvang van de pensioenen voor mannen en vrouwen gelijk wordt getrokken.
3 In geval van een uitkeringsregeling als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling blijft de omvang van de geldelijke bijdrage van de beroepsgenoot voor de toepassing van artikel 12b buiten beschouwing voor zover dat gerechtvaardigd is in verband met voor mannen en vrouwen verschillende actuariële berekeningselementen.
4 In geval van een premieregeling of een aanspraak op kapitaal op basis van een kapitaalregeling als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt de omvang van het daaruit voortvloeiende pensioen voor mannen en vrouwen gelijk getrokken.
5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het tweede en vierde lid.

Artikel 12d In afwijking van artikel 12b zijn toegestaan bepalingen die betrekking hebben op bescherming van de vrouw met name in verband met zwangerschap en moederschap.

Artikel 12e Iedere bepaling die strijdig is met het verbod van ongelijke behandeling van mannen en vrouwen bedoeld in artikel 12b is nietig.

Artikel 12f Het bepaalde in artikel 681 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing bij beëindiging van de dienstbetrekking door de werkgever wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het bepaalde in artikel 12b.

Artikel 13 Vervallen

Artikel 14 Vervallen

Artikel 15 Vervallen

Artikel 16 Vervallen

Artikel 17 Vervallen

Artikel 18 Vervallen

Artikel 19 Vervallen

Artikel 20 Vervallen

Artikel 20a Vervallen