Wet bevordering Integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob)


Hoofdstuk 3

Het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Paragraaf 3.2

Werkwijze van het Bureau

Artikel 12 1 Het Bureau verzamelt en analyseert persoonsgegevens uitsluitend ten behoeve van het advies.
2 Het verzamelen van persoonsgegevens wordt beperkt tot:
a. persoonsgegevens uit openbare bronnen,
b. persoonsgegevens die rechtstreeks zijn te herleiden tot gegevens uit openbare bronnen,
c. persoonsgegevens die zijn verstrekt op grond van de artikelen 7a, vierde, zevende en achtste lid, 13, 27 of 27a, en
d. persoonsgegevens die zijn verkregen overeenkomstig artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene verordening gegevensbescherming.
3 In afwijking van het tweede lid kan het Bureau in het geval dat het door de betrokkene ingevulde formulier, bedoeld in artikel 7a, onvoldoende informatie verschaft voor het onderzoek ten behoeve van het advies, dan wel de gegevens die door middel van dat formulier en uit de verschillende bestanden of registraties zijn verkregen niet gelijkluidend zijn, de betrokkene verzoeken om nadere gegevens over:
a. de vertegenwoordigingsbevoegdheid van degene die het formulier heeft ingevuld;
b. de identiteit van de leidinggevende van betrokkene;
c. de identiteit van de zeggenschaphebbende over betrokkene;
d. de identiteit van de vermogensverschaffer van betrokkene;
e. de wijze van financiering;
f. feiten en omstandigheden die van belang zijn om te beoordelen tot welke personen de betrokkene in een zakelijk samenwerkingsverband staat.

Artikel 13 1 Voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 9, kan het Bureau de bevoegde buitenlandse autoriteiten verzoeken na te gaan of aldaar gegevens bekend zijn over natuurlijke personen of rechtspersonen tot wie zijn onderzoek zich uitstrekt. Het verzoek kan betrekking hebben op:
a. strafrechtelijke gegevens, en
b. gegevens over een overtreding waarvoor een bestraffende sanctie als bedoeld in artikel 5:2, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden opgelegd.
2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, wordt uitsluitend door tussenkomst van de officier van justitie tot de bevoegde autoriteit gericht, met uitzondering van een verzoek dat is gebaseerd op het Kaderbesluit nr. 2009/315/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (Pb EU L93/23), dat door tussenkomst van Onze Minister geschiedt.

Artikel 14 1 Het Bureau neemt in het advies geen gegevens op waarvan:
a. de verstrekker heeft aangegeven dat deze, gelet op het karakter van die gegevens, niet aan de desbetreffende persoon ter kennis mogen worden gebracht, of
b. de officier van justitie, bedoeld in het tweede lid, heeft aangegeven dat deze niet mogen worden gebruikt in verband met een zwaarwegend strafvorderlijk belang.
2 Het College van Procureurs-Generaal wijst de officier van justitie aan, aan wie het advies, voordat dit wordt toegezonden aan het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die om advies hebben gevraagd, wordt voorgelegd met het oog op de beoordeling of daarin gegevens zijn opgenomen waarvan het gebruik een zwaarwegend strafvorderlijk belang schaadt.

Artikel 15 1 Het advies wordt zo spoedig mogelijk gegeven, maar in ieder geval binnen een termijn van acht weken nadat het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak een advies heeft aangevraagd.
2 De in het eerste lid bedoelde termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan, de rechtspersoon met een overheidstaak of de betrokkene is verzocht om gegevens die bij de aanvraag ontbreken of om aanvullende gegevens die noodzakelijk zijn voor het advies, tot de dag waarop die gegevens zijn ontvangen.
3 Indien het advies niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het Bureau het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen het advies wel tegemoet kan worden gezien. Deze termijn bedraagt niet meer dan vier weken.

Artikel 16 1 Het Bureau brengt een bijdrage in de kosten van het advies in rekening bij het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die het advies heeft gevraagd.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven over de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde bijdrage wordt vastgesteld.

Artikel 17 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gegeven over de werkwijze van het Bureau, alsmede over de totstandkoming en inrichting van het advies.