Wet bevordering Integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob)


Hoofdstuk 3

Het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Paragraaf 3.1

Instelling en taak van het Bureau

Artikel 8 Er is een Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 9 1 Het Bureau heeft tot taak aan bestuursorganen, voorzover deze bij of krachtens de wet de bevoegdheid hebben gekregen het Bureau daartoe te verzoeken, op verzoek advies uit te brengen over de mate van gevaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, of over de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 3, zesde lid.
2 Voor zover het gaat om een overheidsopdracht, heeft het Bureau voorts tot taak rechtspersonen met een overheidstaak desgevraagd advies uit te brengen over:
a. feiten en omstandigheden die grond kunnen opleveren voor de toepassing ten aanzien van een betrokkene van artikelen 2.86 tot en met 2.89 van de Aanbestedingswet 2012;
b. feiten en omstandigheden die grond kunnen opleveren voor de toepassing ten aanzien van een betrokkene van artikel 3.65 van de Aanbestedingswet 2012 in samenhang gelezen met de in onderdeel a genoemde bepalingen, indien het gaat om een speciale-sectoropdracht als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012;
c. de mogelijkheid dat een betrokkene wordt gefinancierd met uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen;
d. de mate van gevaar dat een betrokkene, indien de overheidsopdracht aan hem zou worden gegund, bij de uitvoering van die opdracht strafbare feiten zal plegen.
3 Voor zover het gaat om een vastgoedtransactie, heeft het Bureau tot taak rechtspersonen met een overheidstaak op verzoek advies uit te brengen over:
a. de mate van gevaar dat de vastgoedtransactie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten,
b. de mate van gevaar dat in of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd, of
c. de feiten en omstandigheden die er op wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van een vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd.
4 Artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5 Het Bureau kan afzien van het uitbrengen van een advies indien:
a. het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak niet de in artikel 7a, vierde lid, bedoelde informatie heeft toegezonden aan het Bureau; of
b. uit de in artikel 7a, vierde lid, bedoelde informatie naar het oordeel van het Bureau blijkt dat het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden tot het verrichten van eigen onderzoek.

Artikel 10 Het Bureau heeft voorts tot taak bestuursorganen desgevraagd te informeren omtrent de in deze wet en in andere algemeen verbindende voorschriften neergelegde weigerings- en intrekkingsgronden inzake beschikkingen, overheidsopdrachten en vastgoedtransacties.

Artikel 11 Indien het Bureau beschikt over gegevens die erop duiden dat een betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die reeds gepleegd zijn of – naar redelijkerwijs op grond van feiten of omstandigheden kan worden vermoed – gepleegd zullen worden, kan het een bestuursorgaan of een rechtspersoon met een overheidstaak wijzen op de mogelijkheid om eigen onderzoek te doen en eventueel daarna het Bureau om een advies te vragen.

Artikel 11a 1 Het Bureau bericht desgevraagd aan een bestuursorgaan of een rechtspersoon met een overheidstaak of in de afgelopen vijf jaren in een advies van het Bureau of in bevindingen van eigen onderzoek strafbare feiten die zijn gepleegd door dezelfde natuurlijke of rechtspersonen als naar wie dat orgaan of die rechtspersoon eigen onderzoek verricht, ten grondslag zijn gelegd aan de conclusie van een ernstig gevaar of mindere mate van gevaar in de zin van deze wet. Dit gegeven wordt uitsluitend verstrekt over degene die in het onderhavige eigen onderzoek is aangemerkt als ten minste één van de volgende natuurlijke of rechtspersonen:
a. betrokkene;
b. leidinggevende van betrokkene;
c. zeggenschaphebbende over betrokkene;
d. vermogensverschaffer van betrokkene;
e. degene die als leidinggevende, beheerder, bedrijfsleider of vervoersmanager is of zal worden vermeld op de beschikking die is aangevraagd of is gegeven;
f. degene die redelijkerwijs met betrokkene gelijk kan worden gesteld op grond van zijn feitelijke invloed op de betrokkene.
2 Het Bureau vermeldt daarbij tevens:
a. de identiteit van de onderzochte betrokkene;
b. de identiteit van de onderzochte natuurlijke en rechtspersonen, bedoeld in het eerste lid, onder b tot en met f, voor zover door hen gepleegde strafbare feiten ten grondslag zijn gelegd aan de conclusie van een ernstig gevaar of mindere mate van gevaar in de zin van deze wet;
c. de beschikking, overheidsopdracht of vastgoedtransactie in het kader waarvan het advies is uitgebracht dan wel het eigen onderzoek is verricht;
d. het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die het advies van het Bureau heeft gevraagd dan wel zonder dergelijk advies op basis van het eigen onderzoek heeft geconcludeerd dat sprake is van een ernstig gevaar of een mindere mate van gevaar.
3 Het Bureau bericht of over de betrokkene in de afgelopen vijf jaar een melding is gedaan als bedoeld in artikel 7a, achtste lid, ongeacht de vraag of tot een ernstig gevaar of mindere mate van gevaar is geconcludeerd.
4 Het Bureau verstrekt de gegevens op grond van dit artikel aan een bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak ten behoeve van diens eigen onderzoek. Het Bureau kan de gegevens tevens zelf verwerken ten behoeve van diens onderzoek, om te bepalen welke bestuursorganen het bevraagt op grond van artikel 13 of 27.