Hoofdstuk 5
Vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen
Artikel 56 1 Overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, door Onze Minister de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d en e.
2 Toepassing van het eerste lid blijft achterwege wanneer en wordt beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.
Artikel 57 1 Onze Minister kan de vreemdeling wiens aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 is afgewezen de aanwijzing geven zich op te houden in een bepaalde ruimte of op een bepaalde plaats en aldaar de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit in acht te nemen, ook indien de beschikking waarbij de aanvraag is afgewezen nog niet onherroepelijk is dan wel het beroep de werking van de beschikking opschort.
2 Op aanvraag van de vreemdeling kan een andere ruimte of plaats worden aangewezen.
3 Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid blijft achterwege indien de vrijheid van beweging van de vreemdeling is beperkt in verband met het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning en de vreemdeling zich daadwerkelijk beschikbaar heeft gehouden en de beschikking tot afwijzing meer dan acht weken na de indiening van de aanvraag is gegeven.
4 De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien de beschikking waarbij de aanvraag is afgewezen is vernietigd of zodra het vertrek van de vreemdeling uit de ruimte of plaats nodig is om Nederland te verlaten.
5 De termijn, bedoeld in het derde lid, wordt opgeschort gedurende de termijn waarin de vreemdeling de beperking van zijn bewegingsvrijheid niet in acht heeft genomen.
Artikel 58 1 Indien zulks voor de uitzetting noodzakelijk is, kan Onze Minister in het geval, bedoeld in artikel 57, eerste lid, de vreemdeling een ruimte of plaats aanwijzen, die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2 De artikelen 6, vierde lid, 57, tweede tot en met vijfde lid en 59, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 59 1 Indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert kan, met het oog op de uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h, niet zijnde een vreemdeling als bedoeld in artikel 59a of 59b.
2 Indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn, wordt het belang van de openbare orde geacht de bewaring van de vreemdeling te vorderen, tenzij de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e, en l.
3 Bewaring van een vreemdeling blijft achterwege indien en wordt beëindigd zodra hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.
4 Bewaring krachtens het eerste lid, onder b, of het tweede lid duurt in geen geval langer dan vier weken. Indien voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag toepassing is gegeven aan artikel 39, duurt de bewaring krachtens het eerste lid, onder b, in geen geval langer dan zes weken.
5 Onverminderd het vierde lid duurt de bewaring krachtens het eerste lid niet langer dan zes maanden.
6 In afwijking van het vijfde lid en onverminderd het vierde lid kan de bewaring krachtens het eerste lid ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
7 Het vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de vreemdeling aan wie de verplichting of maatregel, bedoeld in artikel 6, eerste of tweede lid, dan wel artikel 58 is opgelegd.
8 De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd de in bewaring gestelde persoon aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zaken van deze persoon te doorzoeken, voor zover dit noodzakelijk is voor het verkrijgen van informatie omtrent de identiteit, nationaliteit en de verblijfsrechtelijke positie van de betreffende vreemdeling.
Artikel 59a 1 Onze Minister kan vreemdelingen op wie de Dublinverordening van toepassing is, met het oog op de overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat in bewaring stellen met inachtneming van artikel 28 van de Dublinverordening.
2 Artikel 59, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 59b 1 De vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h, voor zover dit betrekking heeft op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, kan door Onze Minister in bewaring worden gesteld, indien:
a. bewaring noodzakelijk is met het oog op vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling;
b. bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking;
c. de vreemdeling:
1°. in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn;
2°. reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad; en
3°. op redelijke gronden aangenomen kan worden dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen; of
d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn.
2 De bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel a, b of c, duurt niet langer dan vier weken, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 39. In dat geval duurt de bewaring niet langer dan zes weken.
3 De bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel a, b of c, kan worden verlengd met ten hoogste drie maanden indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder h.
4 De bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel d, duurt niet langer dan zes maanden.
5 Onze Minister kan de bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel d, met ten hoogste negen maanden verlengen, indien er sprake is van:
a. complexe feitelijke en juridische omstandigheden die betrekking hebben op de behandeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28; en
b. een zwaarwegend belang van openbare orde of nationale veiligheid.
Artikel 59c 1 Onze Minister stelt een vreemdeling slechts in bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b, voor zover geen minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast.
2 Bewaring van een vreemdeling blijft achterwege of wordt beëindigd, indien deze niet langer noodzakelijk is met het oog op het doel van de bewaring.
Artikel 60 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven omtrent de toepassing van dit hoofdstuk. Daarbij kan worden voorzien in de mogelijkheid van verhaal van de kosten van bewaring op de vreemdeling zelf en, indien hij minderjarig is, op degenen die het wettig gezag over hem uitoefenen.