Vreemdelingenwet 2000 (VW)


Hoofdstuk 3

Verblijf

Afdeling 4

De verblijfsvergunning asiel

Paragraaf 6

De afwijzing van de aanvraag

Artikel 44a 1 Indien een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, niet in behandeling wordt genomen op grond van artikel 30, eerste lid, geldt dit besluit als overdrachtsbesluit, en heeft het van rechtswege tot gevolg dat:
a. de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder m;
b. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning zonder toestemming van de bewoner, teneinde de vreemdeling over te dragen;
c. de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62c gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden overgedragen.
2 Het in het eerste lid, onder b, bedoelde gevolg treedt niet in, indien de in artikel 62c bedoelde termijn nog niet is verstreken.

Artikel 45 1 De beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, of voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 33, wordt afgewezen, geldt als terugkeerbesluit, tenzij reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan, en heeft van rechtswege tot gevolg dat:
a. de vreemdeling niet langer rechtmatig in Nederland verblijft tenzij een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van toepassing is;
b. de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden uitgezet;
c. de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt worden beëindigd op de bij of krachtens die wet of dat wettelijke voorschrift voorziene wijze en binnen de daartoe gestelde termijn;
d. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen na ommekomst van de termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning zonder toestemming van de bewoner, teneinde de vreemdeling uit te zetten;
e. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd zijn na ommekomst van de termijn als bedoeld in onderdeel c een onroerende zaak gedwongen te ontruimen teneinde het onderdak of het verblijf in de woonruimte als verstrekking geboden, bedoeld in onderdeel c, te beëindigen.
2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien:
a. ingevolge artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is besloten dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 niet in behandeling wordt genomen, of
b. een verblijfsvergunning is ingetrokken of niet verlengd.
3 De in het eerste lid bedoelde gevolgen van de beschikking treden niet in zolang het beroep van de vreemdeling de werking van de beschikking opschort.
4 Onze Minister kan besluiten dat, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt, voor bepaalde categorieën vreemdelingen niet worden beëindigd, of voor de duur van het besluit opnieuw worden verleend. Het besluit wordt uiterlijk één jaar na de bekendmaking ervan ingetrokken. Na afloop van de duur van het besluit treden de opgeschorte rechtsgevolgen opnieuw in.
5 De vreemdeling op wie het besluit als bedoeld in het vierde lid van toepassing is, wordt geacht rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder j, te hebben.
6 De in het eerste lid bedoelde gevolgen van de beschikking treden niet in zolang de uitzetting van de vreemdeling op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming achterwege blijft. De reeds ingetreden gevolgen worden opgeschort, indien Onze Minister heeft vastgesteld dat uitzetting op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming achterwege blijft. De opgeschorte gevolgen, bedoeld in het eerste lid, treden opnieuw in na afloop van de tijdelijke bescherming.
7 Het verblijf van de vreemdeling, bedoeld in het zesde lid, wordt gelijkgesteld met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f.
8 De beschikking, bedoeld in het eerste lid, kan tevens een inreisverbod inhouden.
9 Indien de beschikking inhoudt dat de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onderdeel a, geldt de beschikking, in afwijking van het eerste lid, aanhef, niet als terugkeerbesluit en is de vreemdeling, in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, gehouden Nederland onmiddellijk te verlaten en zich naar het grondgebied te begeven van de lidstaat die een geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf heeft gegeven.