Vreemdelingenwet 2000 (VW)


Hoofdstuk 1

Inleidende bepalingen

Afdeling 3

De referent

Paragraaf 1

Algemeen

Artikel 2a 1 Ten behoeve van het verblijf van een vreemdeling in Nederland, niet zijnde een gemeenschapsonderdaan, kan in ieder geval als referent optreden:
a. een Nederlander, die in Nederland verblijft of met die vreemdeling in Nederland gaat verblijven;
b. een vreemdeling, die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onder a tot en met e of l, of die voor verblijf langer dan 90 dagen in Nederland mag verblijven en met die vreemdeling in Nederland gaat verblijven;
c. een onderneming of rechtspersoon, dan wel een vestiging daarvan, die is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007,
die ten behoeve van het voorgenomen verblijf op grond van een machtiging tot voorlopig verblijf of het verblijf op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van een vreemdeling een schriftelijke verklaring heeft afgelegd, of die door Onze Minister als referent is aangewezen.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:
a. worden nadere regels gesteld omtrent de natuurlijke personen en organisaties, die als referent kunnen optreden;
b. wordt ten aanzien van referenten voorzien in zorgplichten jegens de vreemdeling;
c. kunnen regels worden gesteld omtrent de aanwijzing als referent.
3 Onze Minister stelt het model van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, vast.

Artikel 2b 1 Het referentschap eindigt in ieder geval, indien:
a. ten behoeve van het verblijf van de vreemdeling in Nederland een ander als referent optreedt;
b. de verblijfsvergunning van de vreemdeling is gewijzigd;
c. de vreemdeling in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20;
d. de vreemdeling Nederlander wordt of krachtens enige wet als Nederlander moet worden behandeld;
e. de referent aan Onze Minister overeenkomstig door Onze Minister gestelde regels naar waarheid mededeling heeft gedaan van de beëindiging van diens aan het referentschap ten grondslag liggende relatie tot de vreemdeling, dan wel van het definitieve vertrek van de vreemdeling uit Nederland;
f. de vreemdeling is overleden.
2 Onze Minister stelt de gewezen referent in kennis van de beëindiging van diens referentschap.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de beëindiging van het referentschap.

Paragraaf 2

Erkenning als referent

Artikel 2c 1 Onze Minister is bevoegd:
a. de aanvraag tot erkenning als referent in te willigen, af te wijzen, dan wel niet in behandeling te nemen, en
b. de erkenning als referent te schorsen, in te trekken dan wel te wijzigen.
2 De erkenning als referent houdt verband met het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland wil verblijven.
3 De erkenning als referent geldt voor onbepaalde tijd.
4 De beschikking op een aanvraag omtrent de erkenning als referent wordt gegeven binnen drie maanden, welke termijn kan worden verlengd voor ten hoogste zes maanden, indien naar het oordeel van Onze Minister voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden of het openbaar ministerie, dan wel een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, nodig is.
5 De aanvrager is in door Onze Minister te bepalen gevallen en volgens door Onze Minister te geven regels leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag omtrent de erkenning als referent. Artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
6 Onze Minister houdt een openbaar register van erkende referenten.

Artikel 2d 1 Gegevens en bescheiden die van belang zijn voor de aanvraag omtrent de erkenning als referent, worden niet verkregen van de aanvrager, voor zover Onze Minister die gegevens of bescheiden kan verkrijgen uit bij regeling van Onze Minister aan te wijzen administraties, tenzij hierdoor een goede uitvoering van de wet wordt belet.
2 Overeenkomstig bij regeling van Onze Minister gestelde regels verstrekt de aanvrager Onze Minister op diens verzoek en al dan niet in persoon alsnog de gegevens en bescheiden, die van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
3 Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald voor welke gegevens en bescheiden het eerste lid van toepassing is en kunnen administraties of delen daarvan worden aangewezen, waarvoor het eerste lid tijdelijk niet van toepassing is.

Artikel 2e 1 Onze Minister kan de aanvraag tot erkenning als referent of tot wijziging van de erkenning als referent afwijzen, indien:
a. de aanvrager, voor zover vereist op grond van de Handelsregisterwet 2007, niet is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet;
b. de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming, rechtspersoon of organisatie onvoldoende is gewaarborgd;
c. de betrouwbaarheid van de aanvrager of van de direct of indirect bij die onderneming, rechtspersoon of organisatie betrokken natuurlijke of rechtspersonen of ondernemingen onvoldoende vast staat;
d. de erkenning als referent van de aanvrager of van de direct of indirect bij die onderneming, rechtspersoon of organisatie betrokken rechtspersonen of ondernemingen binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaand aan de aanvraag is ingetrokken;
e. de aanvrager niet voldoet aan de vereisten die verband houden met het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland verblijft of wil verblijven, waaronder in ieder geval kan worden verstaan de aansluiting bij en naleving van een gedragscode.
2 Natuurlijke personen worden niet als referent erkend.
3 Overeenkomstig bij regeling van Onze Minister gestelde regels, legt de aanvrager desgevraagd een verklaring omtrent het gedrag over, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

Artikel 2f 1 Onze Minister kan de erkenning als referent schorsen op grond van ernstige vermoedens dat er grond bestaat om toepassing te geven aan artikel 2g.
2 De schorsing van de erkenning als referent eindigt op de dag na de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de schorsing drie maanden zijn verstreken.
3 De termijn, bedoeld in het tweede lid, kan worden verlengd, indien naar het oordeel van Onze Minister advies van of onderzoek door derden of het openbaar ministerie nodig is.
4 Schorsing van de erkenning heeft tot gevolg dat de referent voor de duur van de schorsing niet als erkend referent wordt aangemerkt.

Artikel 2g Onze Minister kan de erkenning als referent intrekken, indien:
a. de erkenning is verleend op grond van onjuiste of onvolledige gegevens;
b. de erkende referent niet langer voldoet aan de voorwaarden voor erkenning;
c. de erkende referent zich niet heeft gehouden aan zijn verplichtingen als referent, of
d. de erkende referent daarom verzoekt.

Artikel 2h Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent:
a. de toepassing van deze paragraaf, waarbij beperkingen als bedoeld in artikel 14, derde lid, kunnen worden aangewezen waarvoor erkenning als referent niet mogelijk is;
b. de indiening en behandeling van een aanvraag omtrent de erkenning als referent en de door de aanvrager te verstrekken gegevens.