Uitvoeringswet internationale kinderbescherming
Hoofdstuk 4
Rechtspleging ter zake van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen
Artikel 12 1 Onverminderd de bevoegdheid van de voorzieningenrechter in kort geding, is de rechtbank bevoegd tot kennisneming van alle zaken met betrekking tot de regeling en de uitoefening van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen in internationale gevallen, behoudens voor zover het betreft de erkenning, de niet-erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen.2 De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van een zaak als bedoeld in het eerste lid indien het kind binnen haar rechtsgebied gewone verblijfplaats heeft. In gevallen waarin het verdrag of de verordening een bevoegdheid toekent aan de autoriteiten van de verdragsstaat waar het kind niet zijn gewone verblijfplaats heeft, maar zich bevindt, is tot kennisneming daarvan bevoegd de rechtbank binnen wier rechtsgebied het kind zich bevindt. In gevallen waarin het verdrag of de verordening een bevoegdheid toekent aan de autoriteiten van een staat waar het kind noch zijn gewone verblijfplaats heeft noch zich bevindt, is tot kennisneming daarvan bevoegd de rechtbank Den Haag.
Artikel 13 De zaken tot kennisneming waarvan de rechtbank op grond van artikel 12, eerste lid, bevoegd is, worden ingeleid met een verzoekschrift. Het verzoekschrift wordt ingediend door een advocaat. Het verzoekschrift houdt tevens in de keuze van een woonplaats binnen het arrondissement van de rechtbank.
Artikel 14 Artikel 14 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (Stb. 1990, 202) is van overeenkomstige toepassing in gevallen die door het verdrag, de verordening of deze wet worden bestreken.