Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (UHW)


Hoofdstuk I

Algemeen

§ 1

Begripsomschrijvingen

Artikel 1 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
ao. bestuur: bestuur als bedoeld in artikel 3a, tweede lid;
a. gebrek: gebrek als bedoeld in artikel 7:241 van het Burgerlijk Wetboek;
b. huurcommissie: huurcommissie als bedoeld in artikel 3a;
c. inflatiepercentage: het onmiddellijk voorafgaand aan de datum van 1 juli, ieder jaar in januari door het Centraal Bureau voor de Statistiek bekendgemaakte percentage, waarmee de consumentenprijzen (alle huishoudens) ten opzichte van het aan die bekendmaking voorafgaande jaar zijn verhoogd;
d. Onze Minister: Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst;
e. zittingscommissie: zittingscommissie als bedoeld in artikel 21, eerste lid.
2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder woonruimte, zelfstandige woning, woonwagen, standplaats, prijs, huurprijs, huishoudinkomen, inkomenstoetsjaar, peiljaar, kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter, servicekosten en energieprestatievergoeding verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in afdeling 5 van titel 7.4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

§ 2

Reikwijdte

Artikel 2 Deze wet is niet van toepassing op overeenkomsten van huur en verhuur van woonruimte die een gebruik betreffen, dat naar zijn aard slechts van korte duur is.

Artikel 3 1 Op huurovereenkomsten waarop ingevolge artikel 7:247 van het Burgerlijk Wetboek onderafdeling 2 van afdeling 5 van titel 7.4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek ten dele van toepassing is, is deze wet slechts van toepassing voorzover dat uit die onderafdeling voortvloeit.
2 Bij algemene maatregel van bestuur wordt het in artikel 7:247 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde bedrag van de huurprijs bij aanvang van de bewoning vastgesteld, waarboven ingevolge dat artikel voornoemde onderafdeling ten dele van toepassing is.