Hoofdstuk I
Begripsbepalingen
Artikel 1 1 In deze wet wordt verstaan onder:Onze Minister: Onze Minister van Justitie;
uitlevering: verwijdering van een persoon uit Nederland met het doel hem ter beschikking te stellen van de autoriteiten van een andere Staat ten behoeve van hetzij een in die Staat tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek, hetzij de tenuitvoerlegging van een hem in die Staat opgelegde straf of maatregel;
vreemdeling: ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld;
opgeëiste persoon: degene wiens uitlevering door een vreemde Mogendheid is verzocht;
verzoekende staat: Mogendheid waarvan het verzoek tot uitlevering is uitgegaan.
2 In deze wet wordt mede verstaan onder:
Nederlands recht of recht van Nederland: het recht van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
Nederlands strafrecht: het strafrecht van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
Nederlandse wet: een wet die van kracht is in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
Nederlandse rechter: de rechter in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
Nederlands grondgebied of Nederlands gebied: het grondgebied van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
in Nederland: in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
3 Onder officier van justitie, hulpofficier van justitie en opsporingsambtenaar wordt uitsluitend voor de toepassing van de artikelen 13 tot en met 14, 16a, 17 en de artikelen 21 en 22a en 50a mede verstaan de officier van justitie van het openbaar ministerie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de hulpofficier van justitie, bedoeld in artikel 191 van het Wetboek van Strafvordering BES, en de opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 184 van dat wetboek.