Hoofdstuk 5
Uitvoering
§ 5.4Uitvoering Sociale verzekeringsbank
Artikel 47aTaak Sociale verzekeringsbank
1 De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:a. alleenstaanden en alleenstaande ouders die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
b. gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
2 De artikelen 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, hoofdstuk 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 zijn van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Sociale verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
Artikel 47b
Invulling toepassing artikelen voor Sociale verzekeringsbank
Voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, wordt in de artikelen 9, met uitzondering van het eerste lid, onderdelen b en c, 15, tweede lid, 16, eerste lid, 17, 19a, tweede lid, 31, tweede lid, onderdeel m, en zesde lid, 40, tweede tot en met vijfde lid, 41, vierde, vijfde, achtste en tiende lid, 43, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 44, eerste en derde lid, 48, derde en vierde lid, 52, eerste lid, 53a, eerste tot en met zesde lid, 54, 55, 57, 58, eerste, tweede, vierde, vijfde, zevende en achtste lid, 60, eerste tot en met zesde lid, 60c, 61, 62b, vierde lid, 62e, 62f, 62g, 62h, derde lid, 63, 66, 78t, tweede lid, 78x, eerste lid, onderdeel b, 78z, eerste, tweede en vierde lid, 81, eerste en tweede lid, voor «het college» telkens gelezen: de Sociale verzekeringsbank.Artikel 47c
Toepassing afstemming door Sociale verzekeringsbank
1 De Sociale verzekeringsbank stemt de algemene bijstand als aanvullende inkomensvoorziening ouderen en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.2 De Sociale verzekeringsbank verlaagt de algemene bijstand:
a. ter zake van het niet of onvoldoende nakomen van de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen, met uitzondering van de verplichting opgenomen in artikel 17, eerste lid; dan wel
b. indien de belanghebbende naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
In afwijking van de eerste en tweede zin verlaagt de Sociale verzekeringsbank de algemene bijstand indien het redelijk vermoeden, bedoeld in artikel 18b, eerste lid, bestaat ten aanzien van de echtgenoot van de belanghebbende. Voor de toepassing van de derde zin is artikel 18b, tweede tot en met dertiende lid, van overeenkomstige toepassing.
3 Indien het college een gegrond vermoeden heeft dat een belanghebbende niet voldoet aan de verplichting tot arbeidsinschakeling dan wel niet of onvoldoende gebruik maakt van re-integratievoorzieningen of inburgeringsvoorzieningen, stelt het de Sociale verzekeringsbank daarvan in kennis.
4 De Sociale verzekeringsbank heroverweegt een besluit als bedoeld in het tweede lid binnen een door haar te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.
5 De Sociale verzekeringsbank verlaagt in ieder geval de algemene bijstand overeenkomstig het zesde, zevende, achtste of negende lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen:
a. het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
b. het uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij een uitzendbureau;
c. het naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in een andere dan de gemeente van inwoning, alvorens naar die andere gemeente te verhuizen;
d. bereid zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag, indien dat noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
e. bereid zijn om te verhuizen, indien het college is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en de belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste een jaar en een netto beloning die ten minste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, kan aangaan;
f. het verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
g. het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet belemmeren door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag;
h. het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
6 Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vijfde lid niet nakomt, verlaagt de Sociale verzekeringsbank de bijstand met 100% voor een periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden. De Sociale verzekeringsbank kan tevens bepalen dat het bedrag van de verlaging wordt verrekend over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste de twee volgende maanden, waarbij over de eerste maand ten minste 1/3 van het bedrag van de verlaging wordt verrekend.
7 Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vijfde lid niet nakomt binnen twaalf maanden nadat het zesde lid toepassing heeft gevonden, verlaagt de Sociale verzekeringsbank, in afwijking van het zesde lid, de bijstand met 100% voor een periode die in ieder geval langer is dan de op grond van het zesde lid vastgestelde periode van verlaging en ten hoogste drie maanden.
8 Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vijfde lid niet nakomt binnen twaalf maanden nadat het zevende lid toepassing heeft gevonden, verlaagt de Sociale verzekeringsbank, in afwijking van het zesde en zevende lid, de bijstand met 100% voor een periode van drie maanden.
9 Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vijfde lid niet nakomt binnen twaalf maanden nadat het achtste lid toepassing heeft gevonden, verlaagt de Sociale verzekeringsbank, in afwijking van het zesde, zevende en achtste lid, telkens de bijstand met 100% voor een periode van drie maanden.
10 De Sociale verzekeringsbank ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
11 De Sociale verzekeringsbank stemt een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
12 Indien de Sociale verzekeringsbank de bijstand overeenkomstig het zesde, zevende, achtste of negende lid heeft verlaagd, kan de Sociale verzekeringsbank op verzoek van de belanghebbende ten aanzien van wie de maatregel is opgelegd, de verlaging herzien zodra het college van oordeel is dat uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen, bedoeld in het vijfde lid, nakomt. Het college stelt de Sociale verzekeringsbank in kennis van dat oordeel.
13 Bij de toepassing van dit artikel wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.
14 Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een melding als bedoeld in het derde lid toepassing heeft gegeven aan dit artikel stelt de Sociale verzekeringsbank het college daarvan terstond in kennis.
Artikel 47d
Specifieke bepalingen voor uitvoering door de Sociale verzekeringsbank
1 De artikelen 40, eerste lid, en 62c zijn niet van toepassing bij de uitvoering van deze wet door de Sociale verzekeringsbank.2 De aanvraag voor algemene bijstand als aanvullende inkomensvoorziening ouderen van een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, wordt ingediend bij de Sociale verzekeringsbank.
3 Voor algemene bijstand als aanvullende inkomensvoorziening ouderen heeft de belanghebbende zich gemeld als zijn naam, adres en woonplaats bij de Sociale verzekeringsbank zijn geregistreerd, en:
a. indien het gehuwden betreft waarvan de echtgenoot van degene die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, jonger dan 27 jaar is: de belanghebbende door de Sociale verzekeringsbank op de hoogte is gesteld van de verplichting, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, en de inhoud van het tweede lid, artikel 41, vijfde en zevende lid, en artikel 43, vijfde lid;
b. indien tot de personen voor wie bijstand is aangevraagd geen persoon jonger dan 27 jaar behoort: hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij de Sociale Verzekeringsbank.
4 Het plan van aanpak, bedoeld in artikel 44a, wordt door de Sociale verzekeringsbank vastgesteld in overeenstemming met het college.
Artikel 47e
Gegevensverstrekkingen aan en door de Sociale verzekeringsbank
De artikelen 64 en 67 zijn van overeenkomstige toepassing voor het kosteloos verstrekken van opgaven en inlichtingen aan de Sociale verzekeringsbank die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak van de Sociale verzekeringsbank op grond van dit hoofdstuk en voor het verstrekken van gegevens door de Sociale verzekeringsbank uit de administratie voor de uitvoering van deze taak.Artikel 47f
Overgang krediethypotheek
1 Rechten en verplichtingen die voortvloeien uit een door het college verstrekte geldlening of borgtocht op grond van artikel 48, 50 of 78c, die op grond van artikel 47a, eerste lid wordt voortgezet, gaan over op de Sociale verzekeringsbank.2 Vermogensbestanddelen die voortvloeien uit een geldlening als bedoeld in het eerste lid gaan met ingang van de datum van voortzetting van de geldlening op grond van artikel 47a, eerste lid over op de Sociale verzekeringsbank, zonder dat daarvoor een akte of betekening nodig is.
3 Met betrekking tot de op grond van het tweede lid overgaande vermogensbestanddelen die in openbare registers te boek zijn gesteld, zal verandering van de tenaamstelling in die registers plaatsvinden door de bewaarders van die registers. De daartoe benodigde opgaven worden door de zorg van Onze Minister aan de bewaarders van de desbetreffende registers gedaan.
4 Terzake van de in het tweede lid bedoelde overgang van vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.
5 Indien de Sociale verzekeringsbank het bedrag van de geldlening of borgtocht invordert, betaalt de Sociale verzekeringsbank aan het college, bedoeld in het eerste lid, het bedrag van de door het college verstrekte geldlening of borgtocht, of indien de opbrengst na aftrek van kosten minder bedraagt dan het totale bedrag van de geldlening of borgtocht een evenredig deel van de geldlening of borgtocht.
Artikel 47g
Bestuurlijke boete
1 De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 17, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 17, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.2 In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen.
3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4 De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
5 De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag, met overeenkomstige toepassing van het eerste lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, is geconstateerd en de bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
6 In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de belanghebbende is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7 De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
8 Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
9 Indien bijstand aan een gezin wordt verleend, berust de verplichting tot betaling van de bestuurlijke boete bij alle gezinsleden en zijn deze gezinsleden hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van deze verplichting.
10 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
11 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.
12 In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.
13 Indien ten aanzien van een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd geen sprake is geweest van opzet of grove schuld, en voorts is gebleken dat binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan, is het college bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.
14 Het besluit tot kwijtschelding, bedoeld in het dertiende lid, wordt ingetrokken of ten nadele van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd herzien indien binnen vijf jaar na het besluit tot kwijtschelding wederom een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan.