Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (NBW)


Titel 6

Overgangsbepalingen in verband met Boek 5

Artikel 150 1 Op het tijdstip van het in werking treden van de wet nog bestaande zakelijke rechten, die niet waren geregeld in het Burgerlijk Wetboek zoals dat voordien gold en die krachtens artikel 1 van de Wet van 16 mei 1829, Stb. 29, zijn gehandhaafd, worden registergoederen.
2 Het bestaan van een recht als bedoeld in lid 1 kan worden ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3. Op het ontbreken van de inschrijving en op inschrijfbare feiten die vóór het in werking treden van de wet zijn voorgevallen, en die betreffen rechten die niet uit de openbare registers kenbaar zijn, is artikel 24 lid 1 van Boek 3 niet van toepassing.
3 Op deze rechten, alsmede op grondrenten en rechten van beklemming en van altijddurende beklemming blijven de regels van toepassing die voor hen golden vóór het in werking treden van de wet, voor zover uit de bepalingen omtrent registergoederen niet anders voortvloeit.
4 Een recht van aanwas geldt als eigendom van de bodem waarop het rust; degene die tot aan het in werking treden van de wet eigenaar van de stroom boven die bodem was, verkrijgt een beperkt recht op de bodem, dat de hem voordien toekomende bevoegdheden met betrekking tot de stroom inhoudt.
5 De overige in dit artikel bedoelde rechten gelden met inachtneming van hun bijzondere aard als beperkte rechten op de zaak waarop zij rusten.
6 De rechter kan op vordering van de eigenaar van de zaak waarop in dit artikel bedoeld beperkt recht rust, de inhoud van dat recht wijzigen, indien het ongewijzigd voortbestaan in strijd is met het algemeen belang, alsook op grond van omstandigheden welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding niet van de eigenaar kan worden gevergd. De rechter kan de vordering toewijzen onder door hem te stellen voorwaarden; hij houdt geen rekening met omstandigheden die zich vóór het in werking treden van de wet hebben voorgedaan.
7 De leden 1-5 gelden niet voor grafrechten, zoals geregeld in de Wet op de lijkbezorging.

Artikel 151 1 De artikelen 5-12 van Boek 5 gelden van het tijdstip van het in werking treden der wet af met betrekking tot roerende zaken die iemand vóór dat tijdstip als onbeheerd heeft gevonden en tot zich genomen.
2 De verplichtingen van de vinder bedoeld in artikel 5 lid 1 van Boek 5 gelden evenwel niet met betrekking tot niet kostbare zaken die de vinder langer dan een jaar vóór dat tijdstip heeft gevonden en tot zich genomen.
3 Een jaar na het tijdstip van het in werking treden van de wet verkrijgt de vinder die de zaak alsdan in zijn macht heeft, de eigendom daarvan, indien hij vóór het genoemde tijdstip de in artikel 5 lid 1 van Boek 3 omschreven aangifte of mededeling heeft gedaan of deze ingevolge het vorige lid achterwege mocht laten; ten aanzien van de vinder geldt hetzelfde, indien een gemeente de zaak in haar macht heeft.
4 Artikel 86 van Boek 3 geldt gedurende een jaar na het in werking treden van de wet niet voor zaken als bedoeld in het tevoren geldende artikel 2014 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek welke vóór dat tijdstip waren verloren, behalve indien zij tijdens dat jaar overeenkomstig titel 2 van Boek 5 door de burgemeester van een gemeente zijn verkocht of aan een derde zijn overgedragen. Na afloop van dat jaar vervalt de in artikel 2014 tweede lid bedoelde bevoegdheid tot terugvordering van verloren zaken. Vóór het verlies op een zaak gevestigde beperkte rechten vervallen door haar overgang op de verkrijger.
5 De rechtspositie van de vinder die vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet overeenkomstig artikel 7 van Boek 5 heeft gehandeld, gaat op dat tijdstip met de daaraan verbonden verplichtingen over op degene aan wie hij de zaak heeft afgegeven; een recht op beloning ontstaat niet.
6 De leden 1-5 zijn niet van toepassing op gevonden voorwerpen waarmee reeds vóór het in werking treden van de wet is gehandeld overeenkomstig de Wet op de strandvonderij, het Algemeen Reglement voor het vervoer op de spoorwegen of het Postbesluit.

Artikel 152 De verplichting genoemd in artikel 13 van Boek 5 geldt niet, indien de schat langer dan een jaar vóór het in werking treden van de wet is ontdekt.

Artikel 153 Op het tijdstip van het in werking treden van de wet verliest degene die totdien eigenaar van een zaak was, de eigendom daarvan, indien de in artikel 19 van Boek 5 genoemde feiten op dat tijdstip waren voltooid.

Artikel 154 Van het tijdstip van het in werking treden van de wet af is degene die totdien eigenaar van een water was, eigenaar van de bodem onder dat water. Een beperkt recht op zulk een water komt alsdan op die bodem te rusten.

Artikel 155 1 Artikel 20, lid 2, van Boek 5 is, te rekenen vanaf het tijdstip van het in werking treden van dit lid, mede van toepassing op een net dat voordien is aangelegd dan wel op dat tijdstip wordt aangelegd.
2 Indien een partij op wiens kosten een net in zijn grond is aangelegd en ten behoeve van wie dit net wordt gebruikt binnen twee jaren na het tijdstip van het in werking treden van de wet houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (Stb. 2007, 16), een eis heeft ingeleid ter vaststelling van de eigendom van dat net en die partij dit feit heeft doen inschrijven in de openbare registers als bedoeld in artikel 16 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, is artikel 20, lid 2, van Boek 5 niet van toepassing, totdat op deze eis onherroepelijk is beslist of deze eis is ingetrokken.

Artikel 155a 1 Degene die zich op 1 februari 2007 als eigenaar gedroeg, is bevoegd de aanleg van een net als bedoeld in artikel 17 lid 1 onder k van Boek 3 te doen inschrijven in de openbare registers en dat net als eigenaar over te dragen en te bezwaren.
2 Indien de inschrijving in de openbare registers in de Nederlandse Staatscourant en in een landelijk dagblad is gepubliceerd, vervalt de bevoegdheid van derden om het net of een recht daarop op te eisen na één jaar te rekenen vanaf de aanvang van de dag volgend op de dag van de laatste van deze publicaties tenzij de derde binnen deze termijn een dagvaarding betreffende een door hem ingestelde vordering als bedoeld in artikel 27 van Boek 3 heeft doen inschrijven in de openbare registers. Een recht van derden op schadevergoeding, indien daarvoor grond is, blijft in stand.
3 Gedurende drie maanden te rekenen vanaf de aanvang van de dag volgend op de dag van de laatste van de in het tweede lid bedoelde publicaties is het net niet vatbaar voor overdracht en bezwaring. Wel kunnen derden gedurende deze termijn een dagvaarding als bedoeld in het tweede lid of een exploot als bedoeld in het vijfde lid in de openbare registers doen inschrijven.
4 Aan degene die na het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn door overdracht of bezwaring een zakelijk recht op het net verkrijgt, kunnen geen rechten van derden worden tegengeworpen, tenzij de derde vóór de overdracht of bezwaring een dagvaarding als bedoeld in het tweede lid of een exploot als bedoeld in het vijfde lid heeft doen inschrijven of de verkrijger het recht van de derde kende.
5 Een exploot als bedoeld in het derde en vierde lid wordt gedaan aan degene die de in het eerste lid bedoelde inschrijving verkreeg en houdt in dat de derde zich het recht voorbehoudt om binnen de in het tweede lid bedoelde termijn van een jaar een dagvaarding als in dat lid bedoeld in de openbare registers te doen inschrijven.
6 De publicaties bedoeld in lid 2 kunnen worden ingeschreven in de openbare registers.

Artikel 156 Uitbreiding van de territoriale zee na het in werking treden van de wet zal niet tot gevolg hebben dat de eigendom van haar bodem de alsdan daarmede duurzaam verenigde gebouwen en werken zal gaan omvatten.

Artikel 157 Van drie jaren na het tijdstip van het in werking treden van de wet af bepalen de artikelen 29 en 34 van Boek 5 wie alsdan eigenaar is van de stroken grond langs de oeverlijn van een water, tenzij vóór dat tijdstip de grens bij delimitatieovereenkomst is vastgelegd of nadien artikel 31 van Boek 5 toepassing heeft gevonden, dan wel een vordering tot vastlegging als bedoeld in artikel 32 van dat Boek is ingesteld. Artikel 30 van Boek 5 is van overeenkomstige toepassing op de vastlegging van een grens door een delimitatieovereenkomst die vóór het in werking treden van de wet is gesloten.

Artikel 158 Artikel 35 van Boek 5 is niet van toepassing op uitbreiding van een duin ten gevolge van overstuiving door de wind vóór het in werking treden van de wet.

Artikel 159 Van haar in werking treden af, doch alleen voor het vervolg, gelden de bepalingen der wet voor de verplichtingen uit het burenrecht.

Artikel 160 Het in werking treden van de wet brengt geen wijziging in de rechten, bevoegdheden en verplichtingen met betrekking tot een buurweg welke voordien is ontstaan; artikel 24 lid 1 van Boek 3 is niet van toepassing op de bestemming tot zulk een buurweg.

Artikel 161 De eigenaar van een erf is, tenzij een beperkt recht iets anders meebrengt, verplicht op vordering van een nabuur de ten tijde van het in werking treden van de wet bestaande toestand in overeenstemming te brengen met hetgeen waarop die nabuur nadien op grond van titel 4 van Boek 5 aanspraak kan maken. Is die toestand echter in overeenstemming met het voordien geldende recht, dan kan de eigenaar van het erf verlangen dat de wijziging niet wordt aangebracht dan op kosten van de nabuur en tegen vooraf door deze te betalen of te verzekeren schadevergoeding.

Artikel 162 Bij het in werking treden van de wet bestaat mandeligheid, indien alsdan reeds is voldaan aan de vereisten die artikel 60 van Boek 5 aan het ontstaan daarvan stelt. Op dat tijdstip is een scheidsmuur, een hek of een heg gemeenschappelijk eigendom en mandelig, indien alsdan aan de vereisten daarvoor volgens artikel 62 van Boek 5 is voldaan.

Artikel 163 Indien vóór het in werking treden van de wet een erfdienstbaarheid door bestemming of herleving is ontstaan, kan dit ontstaan worden ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3. Op het ontbreken van de inschrijving en op inschrijfbare feiten die vóór het in werking treden van de wet zijn voorgevallen, en die betreffen rechten die niet uit de openbare registers kenbaar zijn, is artikel 24 lid 1 van Boek 3 niet van toepassing.

Artikel 164 Indien een erf vóór het in werking treden van de wet aan twee of meer personen, hetzij als deelgenoten, hetzij als eigenaars van verschillende gedeelten daarvan, toebehoort, wordt artikel 77 lid 1 van Boek 5 op hen van toepassing met betrekking tot geldelijke verplichtingen die na het in werking treden van de wet ontstaan.

Artikel 165 Een erfdienstbaarheid die op het tijdstip van het in werking treden van de wet reeds bestond, kan niet uit hoofde van artikel 78 van Boek 5 worden opgeheven. In geval van een vordering tot wijziging houdt de rechter geen rekening met omstandigheden die zich vóór dat tijdstip hebben voorgedaan.

Artikel 166 Op een erfpacht, aangevangen vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet, blijft artikel 766 van het vóór dat tijdstip geldende Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing; de opzegging moet echter bij exploit geschieden.

Artikel 167 Een erfpachter kan een erfpacht die op het tijdstip van het in werking treden van de wet bestaat, slechts opzeggen voor zover hij naar het voordien geldende recht tot opzegging of eenzijdige afstand zou zijn bevoegd geweest. Artikel 88 van Boek 5 is van toepassing, behalve voor zover een andere termijn voor de opzegging of afstand was bedongen.

Artikel 168 Indien een erfpacht vóór het in werking treden van de wet aan twee of meer personen, hetzij als deelgenoten, hetzij als eigenaars van verschillende gedeelten van de zaak, toebehoort, wordt artikel 92 lid 1 van Boek 5 voor het eerst van toepassing met betrekking tot de eerste canon die na het in werking treden van de wet wordt verschuldigd.

Artikel 169 Een erfpacht die op het tijdstip van het in werking treden van de wet reeds bestond, kan niet uit hoofde van artikel 97 lid 1 van Boek 5 worden opgeheven. In geval van een vordering tot wijziging houdt de rechter geen rekening met omstandigheden die zich vóór dit tijdstip hebben voorgedaan.

Artikel 170 Artikel 99 van Boek 5 is niet van toepassing op een erfpacht die ten tijde van het in werking treden van de wet bestaat.

Artikel 171 De artikelen 166-169 zijn van overeenkomstige toepassing op een recht van opstal in dezelfde gevallen waarin die artikelen op een recht van erfpacht van toepassing zijn en voor zover het opstalrecht aan de daar bedoelde regels voor erfpacht is onderworpen.

Artikel 172 1 Artikel 110 van Boek 5 is, te rekenen vanaf het in werking treden van de wet, mede van toepassing op een splitsing die voordien heeft plaatsgevonden.
2 Voor zover de bepalingen van de akte van splitsing in appartementsrechten, het reglement bedoeld in artikel 111 onder d van Boek 5 daaronder begrepen, van een vereniging van eigenaars op het tijdstip van in werking treden van de wet afwijken van het bepaalde in afdeling 2 van titel 9 van dat boek, is dat laatste gedurende drie jaren na dat tijdstip niet van toepassing op die vereniging van eigenaars.
3 Op de vereffening van het vermogen van een vereniging van eigenaars, die nog niet is voltooid op het tijdstip van het in werking treden van de wet, zijn de artikelen 23-24 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek met inachtneming van artikel 147 leden 2-4 van Boek 5 van toepassing, behalve voor zover dat zou nopen tot het ongedaan maken van alsdan reeds in overeenstemming met het voordien geldend recht getroffen maatregelen. De wet wordt niet van toepassing ten aanzien van onderwerpen waaromtrent vóór haar in werking treden een rechterlijke uitspraak is gevraagd.
4 Op een splitsing die heeft plaatsgevonden voor het tijdstip waarop de wet in werking treedt, is artikel 113 lid 1, tweede zin, van Boek 5 niet van toepassing.
5 Op een splitsing die heeft plaatsgevonden voor het tijdstip waarop de wet in werking treedt, is artikel 118a van Boek 5 gedurende drie jaren na dat tijdstip niet van toepassing.
6 Op verenigingen van eigenaars die op het tijdstip van het in werking treden van de wet niet het in artikel 126 lid 1, tweede volzin, van Boek 5, bedoelde reservefonds in stand houden, is die bepaling gedurende drie jaren na dat tijdstip niet van toepassing.
7 Op verenigingen van eigenaars die op het tijdstip van het in werking treden van de Wet verbetering functioneren verenigingen van eigenaars niet de in artikel 126 lid 2 en lid 3 van Boek 5 bedoelde jaarlijkse reservering ten behoeve van het reservefonds doen, is die bepaling gedurende drie jaren na dat tijdstip niet van toepassing.
8 Op de rechtsverhouding tussen verenigingen van eigenaars en derden die voor het tijdstip van het in werking treden van de Wet verbetering functioneren verenigingen van eigenaars een overeenkomst van geldlening hebben gesloten, blijven de artikelen 113 leden 5 en 6, 122 lid 2, tweede volzin, van toepassing zoals deze luidden voor inwerkingtreding van die wet.
9 Op een splitsing die heeft plaatsgevonden voor het tijdstip van het in werking treden van de leden 1–3 van artikel 139 van Boek 5, zoals deze leden zijn gewijzigd bij de Wet van 19 februari 2005, houdende wijziging van titel 5.9 (Appartementsrechten (Stb. 89), is het in die leden bepaalde gedurende drie jaren na dat tijdstip niet van toepassing.