Kaderwet Zelfstandige bestuursorganen (Kzbo)


Hoofdstuk 1

Algemeen

Artikel 1 In deze wet wordt verstaan onder:
a. zelfstandig bestuursorgaan: een bestuursorgaan van de centrale overheid dat bij de wet, krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet bij ministeriële regeling met openbaar gezag is bekleed, en dat niet hiërarchisch ondergeschikt is aan een minister;
b. Onze Minister: Onze Minister wie het aangaat.

Artikel 2 1 Deze wet is niet van toepassing op zelfstandige bestuursorganen die uitsluitend met openbaar gezag zijn bekleed voor zover zij bevoegd zijn besluiten te nemen op grond van de Wet open overheid.
2 Op zelfstandige bestuursorganen die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet zijn ingesteld, is deze wet van toepassing indien dit in de in artikel 1, onder a, bedoelde wet, algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling is bepaald.

Artikel 3 1 Een zelfstandig bestuursorgaan kan uitsluitend worden ingesteld indien:
a. er behoefte is aan onafhankelijke oordeelsvorming op grond van specifieke deskundigheid;
b. er sprake is van strikt regelgebonden uitvoering in een groot aantal individuele gevallen;
c. participatie van maatschappelijke organisaties in verband met de aard van de betrokken bestuurstaak bijzonder aangewezen moet worden geacht.
2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien een reeds ingesteld zelfstandig bestuursorgaan met een andere taak, inhoudende de uitoefening van openbaar gezag, wordt belast dan die waarvoor het zelfstandig bestuursorgaan werd ingesteld.

Artikel 4 1 Met openbaar gezag wordt alleen bekleed een orgaan van een rechtspersoon, die krachtens publiekrecht is ingesteld.
2 In afwijking van het eerste lid kan bij de wet, krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet bij ministeriële regeling een orgaan van een rechtspersoon, die krachtens privaatrecht is opgericht, met openbaar gezag worden bekleed, mits
a. dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang en
b. er voldoende waarborgen zijn dat de uitoefening ervan onafhankelijk van de overige bestaande en toekomstige werkzaamheden van die organisatie kan geschieden.

Artikel 5 1 Onze Minister doet van ieder voornemen om krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of om krachtens de wet bij ministeriële regeling aan een zelfstandig bestuursorgaan de uitoefening van openbaar gezag op te dragen dan wel te ontnemen, mededeling aan beide kamers der Staten-Generaal.
2 De voordracht voor een vast te stellen algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
3 Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6 Alle wetten, koninklijke besluiten en ministeriële regelingen, houdende
a. het opdragen of ontnemen van de uitoefening van openbaar gezag aan een zelfstandig bestuursorgaan;
b. wijziging van bevoegdheden van Onze Minister jegens een zelfstandig bestuursorgaan, of
c. wijziging van verplichtingen die een zelfstandig bestuursorgaan jegens Onze Minister in acht dient te nemen, worden mede door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondertekend.

Artikel 7 Een zelfstandig bestuursorgaan dat samen met een of meer andere zelfstandige bestuursorganen deel uitmaakt van dezelfde rechtspersoon of organisatorische eenheid, kan mede ten behoeve van de andere zelfstandige bestuursorganen de verplichtingen ingevolge deze wet nakomen.

Artikel 8 Een zelfstandig bestuursorgaan behoeft voor instemming met mandaatverlening de goedkeuring van Onze Minister, tenzij het mandaatverlening door Onze Minister betreft. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat de te mandateren bevoegdheid naar het oordeel van Onze Minister een goede taakuitoefening door het zelfstandig bestuursorgaan kan belemmeren.

Artikel 9 Een lid van een zelfstandig bestuursorgaan kan niet tevens zijn een aan Onze Minister ondergeschikte ambtenaar.